dinsdag 29 juli 2003
Vertigo
Vertigo is een film van Alfred Hitchcock uit 1958 - mijn geboortejaar - en een film die ik geleidelijk aan steeds leuker ben gaan vinden. De Nederlandse titel was destijds De Vrouw Die Twee Keer Leefde. Het is een thriller, natuurlijk, maar op een dromerige manier verpakt in heel trage beelden, waarbij de hoofdpersonen eindeloos lang door San Francisco rijden. Zo is het als het ware ook een gids door de stad, en die ben ik gisteren gevolgd.
Dat wil zeggen, voorzover dat kan, want het is een hele toer om de plekken te vinden waar de opnamen zijn gemaakt. In het Visitor Centre hier weten ze helemaal van niks en kunnen ze alleen kant en klare wandeltochten aanbieden door Chinatown en zo. Gelukkig zijn er mensen die meer weten en dat op internet zetten.
Ik heb zodoende een paar raadsels opgelost. Zo weet ik nu waarom James Stewart en Kim Novak zoveel autorijden in de film: de plekken waar ze komen liggen een heel eind uit elkaar, ook al is downtown San Francisco helemaal niet zo groot. Als je van de ene plek naar de andere loopt, kom je de hele binnenstad zo'n beetje door, en onderweg vond ik ook nog het cafe van Francis Ford Coppola, maar dat was helaas gesloten.
Het aardige is, dat je op de meeste plekken wel iemand treft die ook enthousiast is over de film. Zo was ik in het museum waar James Stewart, die als prive-detective Kim Novak moet schaduwen, haar begluurt terwijl ze naar een schilderij kijkt. De jongen van de informatiebalie sprong er meteen achter vandaan, toen ik daar vroeg of ze wisten in welke zaal dat is opgenomen, en hij liep met me mee naar Gallery 6. ,,Hier stond de suppoost die James Stewart een museumgids geeft'', zei hij hulpvaardig, terwijl we op precies dezelfde plekken stonden. ,,Daar zat Kim Novak, ongeveer ter hoogte van dat beeld daar, en waar nu een stilleven hangt hing het portret waar ze naar keek. Dat schilderij is in de studio gemaakt, en is er nu niet meer, maar de twee ernaast hebben er tot voor kort nog gehangen. Het ene is nu naar Londen voor een tentoonstelling, het andere is in depot.''
Ook was ik in de Mission Dolores, een van de oudste kerkjes van de stad, waar Stewart Novak begluurt terwijl ze een graf bezoekt. Het is een heel druk bezocht kerkje, er stoppen bussen vol toeristen, en er hangt een zwaar katholiek sfeertje. Dus ik voel me een oppervlakkige lul als ik in de winkel vol heiligenplaatjes en hangers van Sint Christoffel vraag of ze weten waar die filmgrafsteen uit Vertigo heeft gestaan. Maar ook hier zijn ze dadelijk enthousiast. De jongen bij de kassa vertelt dat de steen er tot in de jaren zestig heeft gestaan, en de huidige curater er naar op zoek is, omdat hij hem wel terug wil hebben. En de gezette Italiaanse vrouw bij de ingang vertelt hoe dol ze is op alle Hitchcockfilms, hoe het hier altijd wat drukker is dan gewoonlijk als Vertigo weer eens op tv was, maar dat de topfilm die zich in San Francisco afspeelt wat haar betreft Bullitt is, een auto-achtervolgingsfilm met Steve McQueen.
James Stewart raakt Novak kwijt (ga de film maar zien) en vindt dan een vrouw terug die heel veel op haar lijkt. Die logeert in een hotel, dat Empire heet en waar een enorme groene neonreclame buiten aan de gevel hangt. Dat hotel bestaat ook, maar het heet tegenwoordig York, het ziet er heel sjiek uit en de neonreclame is weg. Binnen vraag ik aan de dame achter de balie of ze ook iets over Vertigo weet, en ze wijst me naar de telefooncellen, waar een poster hangt met Hitchcock erop, en een ingelijst krantenartikel uit de tijd dat de film is gerestaureerd en heruitgebracht, 1996. Daar vertelt Kim Novak, even terug in de stad en een dagje ouder, dat ze destijds niet zelf autoreed, want ze had niet eens een rijbewijs. In de scenes waarin we haar in haar groene auto zien stappen en wegrijden stuurt ze alleen maar zelf, er zat een klein mannetje in de auto verstopt die het gas en de rem deed en het was heel eng.
Ik hou erover op, maar het heeft me meer dan een dag gekost en ik voelde me erg voldaan toen ik uiteindelijk het bloemenstalletje op Post Street, dat er nog steeds staat, op de foto zette. San Francisco is een mooie stad, en om er aan de hand van Hitchcock doorheen te lopen maakt het zeker niet minder.
zaterdag 26 juli 2003
The Overlook Hotel
Het Overlook Hotel uit de film The Shining kan ik wel dromen, met zijn lange gangen, grote Colorado Room en goudkleurige balzaal met bar.
Ik heb het nu in het echt gezien.
Dat wil zeggen, bij de boomgrens van Mount Hood in Oregon staat de Timberline Lodge, een groot hotel, gebouwd als werkverschaffing en in 1938 geopend door president Franklin Delano Roosevelt zelf. De buitenkant van dat hotel is gebruikt in The Shining.
Ik heb er een auto voor gehuurd om er te komen, want het is een eind buiten Portland en buiten het bereik van de Greyhoundbussen. Is de berg al heel mooi om uit de verte te zien, als ik voorbij de zoveelste haarspeldbocht voor het eerst het hotel zie liggen krijs ik van vreugde hardop in de auto. HET ZIET ER PRECIES ZO UIT ALS IK DACHT!
Van dichtbij is het minder zo: de ingang zit niet waar de film hem doet vermoeden, en bovendien sterft het hier van de snowboarders. En van binnen is het natuurlijk heel anders, echt zo'n lodge uit de jaren dertig, van dikke balken, een haard van grote stenen, alles ambachtelijk versierd met ruw gebeitelde houten ramskoppen en zo.
In de bar, helemaal bovenin de centrale, zeshoekige kegel met rondom ramen, hangen hier en daar foto's van films die ze in deze buurt hebben opgenomen. Maar niet The Shining. Sterker nog, niemand hier kan me wat over die film vertellen, het draait erop uit dat ik iemand die rondleidingen door het hotel geeft moet inlichten hoe het precies zit met die film, waar alles is opgenomen en zo.
De bar ziet er natuurlijk heel anders uit dan die in The Gold Room, de barman heet gewoon Dave en niet Lloyd, en ik bestel geen Jack Daniels, zoals Jack Nicholson in de film doet, maar gewoon koffie met cheesecake. Ik moet nog rijden. Ook de toiletten zien er totaal anders uit dan die in de film, om van de hotelkamers nog maar te zwijgen (ik kijk even stiekem om de hoek).
Maar toch ben ik helemaal uitgelaten. Ik kan er niet genoeg van krijgen, ik loop weifelend door de giftshops (van alles te koop, maar niet wat ik zoek), bekijk het hotel van alle kanten door mijn cameralens, en vraag iemand om een foto van mij te maken met de Timberline Lodge en een stukje Mount Hood als achtergrond.
Nog nooit eerder was ik op een plek waar filmfantasie en werkelijkheid zo dicht bij elkaar komen. Ik merk de gasten die er rondliopen nauwelijks op, de hele tijd klinken er melodietjes uit The Shining in mijn hoofd, en stukjes dialoog - ik hoopte er haast een beetje op dat de ober zou zeggen: ,,Your money is no good here'', of dat ik op de wc de caretaker tegen zou komen...
P.S.
Pas later bedenk ik, dat ik de parkranger die hier rondleidingen geeft had moeten vragen of ik kamer 217 even mocht zien, alleen de deur was genoeg geweest. In het boek waar de film op gebaseerd is, is in die kamer iets sinisters aan de hand, maar in de Timberline Lodge is echt een kamer 217, en op verzoek van het hotel werd het in de film een ander nummer, 237. Nou ja - heb ik een reden om nog eens terug te komen
woensdag 23 juli 2003
Boeing
Seattle is niet alleen de plaats waar Starbucks (vieze dure koffie met een attitude) is geboren, en Microsoft, maar ook maken ze er Boeings, in een hangar die links en rechts aangeprezen wordt als het grootste gebouw ter wereld, in volume. Zo'n toevoeging is typisch Amerikaans: ze zijn hier dol op dat soort records, en als je niet het grootste gebouw uberhaupt kunt zijn, dan kun in elk geval het Guinness Book nog halen met zo'n toevoeging 'qua inhoud'. Zo zou het me niks verbazen als ze hier ook ergens het grootste roodgeschilderde gebouw ter wereld hebben. In Portland, waar ik nu ben, gaan ze er prat op dat ze het kleinste park ter wereld hebben, eigenlijk gewoon een bloempot die in de stoep is weggewerkt.
Nou ja, Boeing dus, waar je een razendsnelle tour door het grootste gebouw ter wereld (in volume) krijgt onder leiding van Dave die achter elkaar cijfers oplepelt. Zo zwaar zijn ze, zoveel passagiers passen er in een 747, dat type heeft een deur meer dan een ander type, zo lang duurt het assembleren van een vleugel, zoveel hijskranen hangen hier aan het plafond, die elk weer zoveel kunnen tillen, de warmte in de winter komt van de zoveel lampen in deze hangar, onder de grond is zoveel kilometer tunnel met kabels en buizen erdoor. Dave is zelf erg enthousiast over die cijfers, lijkt het, want af en toe zegt hij tussendoor how about that?, of hij herhaalt het nog eens, alsof hij bang is dat we niet voldoende beseffen hoe groot het hier allemaal is.
Het gaat maar door en je onthoudt er zo goed als niks van. Behalve dat de hangar groot genoeg is voor 70 voetbalvelden. Ja, u hoort het goed, ze-ven-tig voetbalvelden! en er elke twee weken een kant en klaar vliegtuig uitrolt. Voor de aanslagen van 11 september 2001 was dat er eentje elke vijf dagen, dus het is niet allemaal koek en ei.
Heb je de Michelingids?, vraagt een Britse meneer uit Toronto, die naast me in het busje zit tijdens de toer. Nee, die heb ik niet. Hij heeft hem wel, en een beetje meesmuilend zegt hij dat deze toer daarin drie sterren krijgt. ,,Net zoveel als de scheve toren van Pisa'', zegt hij erbij. ,,Ze hebben hun standaard volgens mij wat verlaagd.''
Dave hoort dat gelukkig niet. Vaardig stuurt hij het busje terug naar het tour centre en sluit zijn duizelingwekkende cijferreeks af met de opmerking: ,,dus mensen, volgende keer als jullie in het vliegtuig stappen, zeg je: ,,If it ain't Boeing, I ain't going!'' Iedereen lacht een beetje opgelucht.
zondag 20 juli 2003
Deaf Rebels
Het Experience Music Project is een leuk museum in Seattle, gebouwd met geld van Paul Allen, een van de hotemetoten van Microsoft. Het museum is ontworpen door Frank Gehry, de architect van het verwrongen metaal, die ook dat gekke Guggenheimmuseum in Bilbao heeft gemaakt. Binnen vertonen ze een filmpje, waarop Gehry uitlegt dat hij zich liet inspireren door de vormen van de gitaar, preciezer nog, de elektrische gitaar, en heel precies, de kapotgeslagen elektrische gitaar. Ik had dat zelf allemaal niet zo gezien toen ik kwam aanlopen: het is een golvend gebouw , bekleed met zilverkleurige, goudkleurige, lichtblauwe, rode en paarse metalen platen. Dat paars is een verwijzing naar Purple Haze van Jimi Hendrix. Want Hendrix is in Seattle geboren en begraven en in het museum is een hal aan hem gewijd.
Het museum is verrassend leuk, ik kwam er binnen om een uur of tien en toen ik klaar was, was het tot mijn verbazing al na zessen. Terwijl er niet eens zo heel gek veel te zien is. Je krijgt er een combinatie van een walkman en een afstandbediening, zodat je overal de bijbehorende muziekjes kunt beluisteren, de makers en de sterren zelf hoort vertellen hoe het destijds ging, of hoort hoe allerlei gitaren en vervormers klinkenen in welke beroemde nummers ze allemaal gebruikt zijn. Ik weet nu dat George Harrison een twaalfsnarige gitaar gebruikte, hoe het nummer Freak Out onstaan is (de makers mochten de beroemde discotheek Studio 54 niet in, Fuck Off zei de portier, en de makers gingen thuis boos zitten jammen rond die tekst), ik weet alles van de geschiedenis van gitaarbouwers Rickenbacker en Fender, en heel veel over de loopbaan van Jimi Hendrix, die zijn hele (korte) leven trouw briefjes aan zijn vader bleef schrijven. Het heeft wat ontwapenends om die zo in een vitrine te zien liggen. Hij maakte ook heel wat gitaren kapot, stak ze zelfs in de fik, en stukjes ervan liggen hier als relikwieen in vitrines.
Bovenin kun je zelf ook aan de gang. In een soort telefooncellen mag je jammen met gitaren, keyboards, drums, of je kunt er zingen (ik volg een stoomcursus rappen van een kwartier) en het allergekste: je kunt 'ervaren' hoe het is om als popster voor een groot, enthousiast publiek op te treden.
Dat wilde ik wel eens meemaken, dus ik ging in de rij staan. Het werkt zo: groepen mensen worden in een hal geladen, waar de installatie al klaar staat. De 'bands' kunnen voor hun optreden kiezen uit vier nummers, waaronder I Love Rock And Roll en Wild Thing. Tijdens het optreden maken ze een foto, die je later als concertposter kunt kopen.
Achter mij in de rij staat een jong stelletje uit upstate Washington. Ze stellen voor een driemansformatie te maken; het meisje wil dolgraag drummen, de jongen wil achter de gitaar, en ik wil de vocals en piano wel doen. We kiezen voor Wild Thing, lekker makkelijk. Een groepsnaam bedenken, dat is meer werk. ,,Het moet wel een beetje heavy zijn'', zegt de jongen. Ik denk Tupperware Dildo's, maar ik wil dit jonge stel niet shockeren en laat ze zelf iets bedenken.
,,Rebels?'' zegt de jongen. ,,Nee, dat is te corny.''
,,Deaf Rebels'', stelt zijn vriendin voor en daar zijn we alledrie content mee.
We krijgen instructies van een beeldscherm, waarop een gehaaste man verschijnt die zegt dat we zo op moeten, ,,the audience is wild!'', maar dat de zanger de microfoon niet mag beetgrijpen en nog zo wat dingen.
Dan komen we op het podium, waar een meisje zit, dat ons aankondigt: ,,Ladies and Gentlemen: the moment you've all been waiting for: Heeeere's The Deaf Rebels!''
Het gordijn schuift open en daar staat inderdaad een dolenthousiast publiek te schreeuwen, gefilmd weliswaar, maar het is een reuzeherrie. De tekst van Wild Thing ken ik wel uit mijn hoofd (Wild Thing / You make my heart sing / You make everything groovy en zo voort), maar hij verschijnt ook voor me op een monitor. De instrumenten zijn voorgeprogrammeerd, dus het klinkt altijd goed en de Deaf Rebels gaan er helemaal voor. Tijdens het concert wordt er afgeteld voor de foto, dus we kijken zo superpopster-achtig als we maar kunnen.
We staan mooi op de poster, al zeg ik het zelf. Ik vraag om een viltstift en laat het stel mijn poster signeren, dan is het nog echter. Ik signeer ook hun poster, en wens ze verder een prettige dag.
Dat was de korte, maar muzikaal en artistiek intense loopbaan van de Deaf Rebels (Nederlands-Amerikaans trio, begin 21-ste eeuw. Bekendste nummer: Wild Thing, legendarisch liveoptreden in Seattle, 19 juli 2003).
donderdag 17 juli 2003
Ketchikan
De Alaska Marine Higway System, zoals de ferry hier heet, gaat lekker geleidelijk de kust langs van Seward naar Juneau, met onderweg stops, en nu van Juneau naar Bellingham (vlak bij Seattle), ook weer met tussenstops. Dit laatste stuk is heel leuk, want we gaan tussen de fjorden door en door straits waar het moeilijk navigeren is. Een Forest Ranger vertelt ons er onderweg van alles over in de forward lounge want het is hier een groot natuurgebied.
Maar de plaatsjes waar we stoppen, daar heb ik mijn twijfels over. Zo ben ik op dit moment in Ketchikan, waar ze van die houten fronts voor de winkels hebben, zodat het erg erg Amerikaans West uitziet. Maar aan de overkant van de huizen liggen drie cruiseschepen, hoger dan alles in dit stadje, neergedaald in dit plaatsje als een Bilgaardflat vol kapitaalkrachtige bejaarden. En dat is hier steeds zo in die kustplaatsen. Daarom ben ik een internetcafe in gevlucht. Want verder zijn hier alleen maar T-shirtenwinkels en uweliers: een inwoner vertelde me dat de twintigste juwelier hier net is gestart en dat ze allemaal goede zaken doen. Het zijn geen locals, het zijn niet eens Amerikanen, vertelt hij. 's Winters zijn ze allemaal weg.
Ik ga zo weer terug naar de ferry want daar vind ik het eigenlijk leuker dan in dit soort plaatsjes voor seniors. Dat komt ook door Rob, de third mate, met wie ik gisteren kennis heb gemaakt. Hij is nog maar vier maanden aan het werk bij de Alaska Marine Highway System, en nog min of meer in opleiding, zes uur aan het werk, zes uur vrij, de hele reis.
Rob hoorde direct dat ik uit Nederland kom, want hij heeft bij de Holland Amerika Lijn gewerkt. Hij kent dan ook wat Nederlands, vertelde hij trots. ,,Gefeliciteerd met uw verjaardag'', ,,Hallo, mijn naam is Rob'', en ,,Jij praat te veel'', want dat zeiden ze vaak tegen hem. Het klopt ook wel, maar ik vind het wel gezellig en bovendien heeft hij in Nederland een enorme passie gekregen voor stroopwafels, en dat schept een band.
maandag 14 juli 2003
Als journalist
In pension Moby Dick maakte ik kennis met een Duitse meneer uit Wiesbaden, wiens naam ik voortdurend vergeet. Hij heeft een roodblonde baard en snor, van die bleke blonde wimpers, een leesbril die laag op zijn neus hangt en hij praat graag over interessante dingen, zoals hemzelf. Uit elke stad waar hij is stuurt hij een kaart met een dier erop naar zijn kleindochtertje. Wat de Duitser precies voor werk doet weet ik niet. Hij irriteert me een beetje, en ik weet niet precies waarom.
Hij weet mijn beroep wel en het maakt mij geloof ik een waardige gesprekspartner. Onderweg op de ferry van Seward naar Juneau (drie dagen varen, een soort cruise langs fjorden, die aanlegt bij kleine houten dorpjes tegen de kustwand) vroeg hij dingen als ,,Als journalist, hoe kun je verklaren dat Exxon zoveel herstelbetalingen kon doen en nog steeds zulke installaties (hij doelde op de olieopslagplaatsen op het eind van de oliepijplijn dwars door Alaska) kan bouwen?''
Een idiote vraag, vond ik, want ik kon ook ,,als journalist'' enkel een voor de hand liggend antwoord geven, dat hij zelf ook wel kon bedenken: omdat ze met de oliehandel heel veel geld verdienen, of hopen te verdienen.
Op die momenten kom je erachter dat het op een boot geweldig reizen is, maar je mensen moeilijk kunt ontlopen. Af en toe zie ik de Duitser hoopvol op me af komen, om te vertellen hoe'n grote heilbot hij heeft gezien, of dat hij een keer in Dubai is geweest waar een vat olie maar een kwartje kost, kun je je dat voorstellen, maar een kwartje? Of dat hij een keer naar Malta kwam varen op een zeilboot op de Middellandse Zee en het eiland langzamerhand uit de mist tevoorschijn kwam, zo mooi was dat, irre, je moet er journalist voor zijn om het te kunnen beschrijven.
De boot kwam zondagochtend om half twee (in de morgen dus, wie die planning maakt is knetter) in Juneau aan. Het hostel in die stad, de hoofdstad van Alaska, ging pas om zeven uur open: ik moest vijf uur wachten voor ik erin kon. Het was voor het eerst sinds tijden dat ik weer een echte donkere nacht meemaakte, volle maan en al, maar erg koud als je in een tuinstoeltje bij een hostel zit en wat probeert in slaap te vallen.
Net toen ik een beetje dommelde, stopte er een auto. De Duitser stapte eruit. ,,Ah, biste schon hier!'', riep hij verheugd uit. Hij stak meteen van wal, want wat hij me nog niet verteld had, was dat hij bezig is met iets heel interessants: de stamboom van zijn familie. Hij is al terug in 1480 en hij kan er uren over vertellen, zegt hij. Nou ja, vooruit maar dacht ik, het doodt de tijd.
Zo hadden zijn opa en oma een hotel gehad in Istanboel, rond 1900, dat nu niet meer bestaat. Zelfs Karl May heeft er gelogeerd en er foto's gemaakt vanuit zijn slaapkamerraam. Toen de Duitser daarvoor in Istanboel kwam, trof hij een plaatselijke historicus, die het ook machtig interessant vond allemaal en zei: als jij er een boekje van maakt, geef ik het uit. De man had op een pagina of twintig gerekend, lachte de Duitser, maar hij kreeg er tweehonderd! Dat was een hele verrassing!
En ook hier in Amerika wonen tal van mensen met de achternaam die hij ook heeft, dankzij internet heeft hij er al vijftig. De tijd ontbreekt hem gewoon om het allemaal uit te pluizen, maar onderweg trof hij een Texaan die freelancejournalist is, en die onmiddellijk te porren was voor dit interessante project, dus als de hele familie een steentje bijdraagt, komt het er wel van...
Maar dan de vrienden van de Duitser. Die zeggen vaak: ,,Wat wil je met al die oude koek? Gooi het in de prullenbak en ga lekker tv kijken.'' Ja echt, dat hadden ze gezegd, van dat tv-kijken, kun je je dat voorstellen, als journalist? Veel erger nog, vroeger was zijn dochter ook heel erg in de geschiedenis geinteresseerd, maar door haar man is dat helemaal in het slop geraakt. Die man van haar, die is nog niet eens in zijn eigen broers geinteresseerd, laat staan in echte familiehistorie. Boeken leest hij niet, hij gaat nooit naar de film en luistert nooit naar klassieke muziek... Dat kun je je toch niet voorstellen?
,,Wat doet hij dan als hobby?'', vraag ik. ,,Acht jaar lang met mijn dochter in de zak liggen'', zegt de Duitser boos.
Die Duitser! Zijn familiegeschiedenis gaat terug tot voor de tijd dat Amerika ontdekt werd, Karl May heeft nog bij zijn opa en oma gelogeerd, maar de toekomst van het geslacht ziet er somber uit. Ineens vind ik, als journalist, hem een beetje tragisch.
vrijdag 11 juli 2003
Mount Marathon
Eens per jaar, op 4 juli, vliegen inwoners van Seward en andere sportgekken de berg op, die vlak achter het stadje ligt, Mount Marathon. Ze starten bij de bank, rennen door de straten naar waar de race trail begint, gaan zo hard mogelijk naar de top en dan weer omlaag de stad in. De berg is iets hoger dan 3000 foot (een kilometer) en het record staat al sinds de jaren tachtig op 43 minuut 23 seconden. De man die dat record vestigde is een crosscountry-skier.
De berg ziet er niet moeilijk uit om te beklimmen. Vanuit pension Moby Dick waar ik logeer kijk ik er recht tegenaan. Het is net een berg uit een kindertekening. ,,Daar ga ik morgen bij op'', kondigde ik eergisteravond aan. ,,Why go up there?'', vroeg een pensiongaste. ,,It's probably a man thing.''
Het pad voor hikers begint met een zandpad voor jeeps. Dat zigzagt steil omhoog, zodat je na een paar kronkels al moe bent, en ook al verrassend hoog boven de stad. Voorzover je de stad ziet, want op het eerste stuk staan hoge bomen met dikke kronkelige wortels en lange stammen.
Daarna verandert het landschap in grassig gebied, waar het pad doorzigzagt tussen van die schermbloemen die ze vroeger op Ameland honnemiegers noemden (ze lijken er tenminste op) en allerlei paarse, oranje en witte bloemetjes. Ik heb niet de puf om er mijn fototoestel voor uit mijn rugzak te vissen.
Twee jongens uit het stadje passeren me. ,,Are you racing to the top?'', vraag ik de achterste. ,,I'm not that crazy'', zegt hij. ,,It's going down I'm most worried about though.''
Oeps.
Dat is ook zo: straks moet ik dit steile stuk weer naar beneden. Ik glij er nu al soms op uit. Maar vooruit, als talloze mensen hier op 4 juli op en neer rennen moet het allemaal mogelijk zijn.
Hogerop is de berg alleen nog maar houtskoolkleurige gravel, platte steentjes die onder mijn schoenen naar beneden rollen. Nu en dan steken er rotspunten uit, maar die bestaan als je ze vastpakt uit gravel dat nog niet los is. Een paar keer moet ik terug omlaag omdat ik de trail kwijt ben en ik vruchteloos tegen de berg op scharrel.
Bovenop de top is een klein weilandje, zo pardoes dat ik het niet zag aankomen. Rondom besneeuwde toppen, ver beneden Seward aan een baai met rotsen erin, aan de overkant meer besneeuwde toppen. Voldaan eet ik een appel.
Een vrouw uit Seward, die vorige week aan de race meedeed (ze haalde het in anderhalf uur) vertelt me dat ik naar beneden dat brede pad daar door de gravel moet nemen en er goed mijn hakken in moet zetten. ,,Be careful'', zegt ze. ,,People do get hurt.''
Maar het is een makkie. Je loopt al remmend naar beneden door het rollende gravel, het zit in tussen lopen en glijden eigenlijk, en je leunt een klein beetje achterover. Voor je het weet ben je een heel eind lager.
Dat wil zeggen, de eerste tien minuten is het een makkie. Dan begin je je knieen te voelen. Niet dat ze zeer doen, maar ze voelen slap, of ze met hetzelfde gemak naar achteren zouden kunnen buigen als naar voren. Dat wordt steeds meer zo, helemaal waar het gravel ophoudt en ik weer in het groene gebied kom.
Daar raak ik bovendien ook nog het pad kwijt. Het spoor dat ik volg houdt zomaar op bij een beekje door een bedding van stenen, dat vrij steil naar beneden klatert.
Naar boven ga ik onder geen voorwaarde meer, dus ik besluit de beek te proberen. Af en toe glij ik, af en toe zet ik me schrap met een voet tegen de bermrand, soms is er een klein recht stukje. Mijn knieen voelen als slap rubber en er lijkt geen eind aan te komen, als ik ineens een parkeerplaats tussen de bomen zie, ergens in de diepte. Nog even een heel naar stukje, waar ik mijn hand gemeen openhaal zodat ik mooie bloedafdrukken nalaat voor de wolven en de beren, en dan ben ik er.
Op de parkeerplaats willen mijn knieen amper nog. Ik loop als een half kreupele, af en toe zak ik een beetje door mijn benen.
's Avonds als ik naar de bioscoop loop (je moet jezelf belonen voor zo'n prestatie) heb ik nog steeds knikkende knieen, maar ik laat het zo weinig mogelijk merken. Want rechts van me ligt Mount Marathon naar me te kijken. ,,Je kunt daar wel stoer liggen'', zeg ik hardop. ,,Maar ik heb boven op je gestaan, fucker.'' Het is met dit bergbeklimmen al net als met andere stoere outdoorsdingen: het is vooral leuk als het achter de rug is.
woensdag 9 juli 2003
Jezus
Per ongeluk zette ik mijn bagage tegen de benen van een meneer, die ook op de bus stond te wachten. Het was een lange, Koreaanse uitziende man met een bril en daarachter een verbeten blik. ,,Sorry'', zei ik. ,,I get your message'', zei hij boos en hij liep een eindje verder. Dat komt niet meer goed, dacht ik, want die man vindt natuurlijk dat ik hem van zijn plekje heb gepest.
Maar nee. Hij stak zijn armen in de lucht en riep naar een skateboarder die verderop van de stoep viel: ,,Way to go dude! You are good, but Jesus is the best!''
Daarna vertelde hij meer over Jezus, aan niemand in het bijzonder. Dat die vandaag toch maar weer voor lekker weer had gezorgd, want hij heeft immers de zon gemaakt.
In de bus zat hij tegenover mij, en trok een dollar uit zijn zak. Die bood hij me aan. Voor de busreis, zei hij erbij. Ik bedankte er vriendelijk voor en zei dat hij hem beter zelf kon houden om straks een lekker ijsje te kopen. Aan het einde zal Jezus verschijnen om alle rekeningen te vereffenen, vertelde hij. Ik begreep niet precies of hij deze dollar bedoelde of van alles, en zei: ,,Dat zien we dan wel als het zo ver is.''
Zijn vader, ging hij onverstoorbaar door, die wilde alleen maar weten van evolutie. Maar, had hij al kleine jongen zijn vader al gevraagd, als alles draait om adaptie, hoe kan een mens dan uit mud ontstaan en aan het eind weer mud worden? Nou? He? Geef daar dan eens antwoord op?
Ik haalde mijn schouders op en hoopte dat de busreis niet te lang zou duren. Zijn vader reageerde destijds gereageerd: die sloeg er meteen op. ,,He also beat up my mom'', vertelde de man. Hij deed het voor, knielde in het gangpad van de bus en deed alsof hij met zijn vuist iemand sloeg die beneden hem op de grond lag. Als kind had hij het zelf gezien. Want zijn vader was een instrument in de handen van de duivel.
,,Je hebt toch een eigen keuze?'' probeerde ik nog, maar dat ging er bij hem niet in. Bovendien was hij op zijn bestemmining. Buiten salueerde hij naar me. Tot ziens bij het einde der tijden, zal hij daar wel mee bedoeld hebben.
Verjaardagen
In de zelfzuchtigheid van dit gereis vergeet ik helemaal iedereens verjaardag. Die van Giso dacht ik uit mezelf wel aan (gefeliciteerd) maar die van Johannes bijvoorbeeld was ik vergeten. Als Jan me niet geschreven had, had ik er nog steeds niet aan gedacht. Er zijn er zeker meer in deze tijd, vooral in mei heb je veel verjaardagen. Daarom vanuit hier allemaal hartelijk gefeliciteerd. Ik kan helaas niet op jullie feestje komen, maar ik maak het hier al extra feestelijk.
dinsdag 8 juli 2003
Happy Fourth Of July!
Even een korte, uit een internetcafe in Anchorage naast een bioscoop annex restaurant, waar ik tussen allerlei dinerende mensen 'Spider' heb gezien van David Cronenberg, bepaald geen eetlustbevorderende film volgens mij maar Americanen geven daar niet om.
Het leukste dat ik in Anchorage heb meegemaakt was natuurlijk de 4th of july, een feest dat ik sowieso nog nooit in de VS heb meegemaakt. Het begon hier met een pannenkoekontbijt voor iedereen in het park, waarvan de opbrengst naar het leger des heils ging. Ik zat er aan een lange tafel en raakte aan de praat met een dikke meneer met een Mickey Mousehorloge, aan wie ik vroeg of die Kennedy-achtige man daar soms de nieuwe burgemeester was. Want ik had de foto van de burgemeester Mark Begich, twee dagen eerder ingehuldigd, in de krant gezien. Zeker, dat was hem, zei de dikke man. Hij had voor hem gestemd, en destijds ook voor de vader van deze burgemeester. Die vader was ook burgemeester, maar die is tijdens een vliegreis spoorloos verdwenen toen de huidige burgemeester tien jaar oud was.
De dikke man is daar nog steeds een beetje boos om, hij vertelde me hoe ze nooit met die piloot, die hij bij naam noemde, hadden moeten meegaan, want dat was een eersteklas charlatan. Een keer had hij in Miami niet eens behoorlijk kunnen opstijgen, hij had zijn toestel zo zwaar beladen met jerrycans brandstof (dan hoefde hij onderweg naar Alaska nergens te tanken) dat hij kort na het opstijgen op een snelweg moest landen. Zo iemand dus.
De burgemeester heeft zo'n vriendelijk Amerikaans gezicht met Kennedyhaar, een en al glimlach, en hij loopt bij alle tafels langs. De dikke man stelt me aan hem voor, als ,,a guest from Holland'', en daar komt de glimlach alweer. ,,Glad to have you here'', zegt de burgemeester en schudt mijn hand. Hij maakt een praatje over het weer, vertelt dat dit park vroeger een vliegstrip was en wenst me een prettig verblijf.
Het was kort, maar het was voor de eerste keer dat ik zo dichtbij een Amerikaanse politicus ben geweest, dus ik was er de rest van de dag van onder de indruk.
Later zag ik hem weer, in een open auto tijdens de ellenlange parade, die een vast onderdeel is van de 4th of july. Veel militairen , hele jonge met vlaggen of hele oude die stram saluerend op feestwagens staan, veel organisaties en bedrijven met een eigen wagen en bevolkingsgroepen (indianen, mensen van Hawaii, travestieten) met eigen wagens. Ik zie zelfs het jongetje dat eerdere deze week naast de krankzinnige chauffeur zat in de bus naar Anchorage. Hij is goed hersteld zo te zien, hij zit op een wagen, zwaait met zijn vlag en roept: ,,Happy fourth of july!'' Net als de rest van het publiek zwaai ik enthousiast terug met mijn Amerikaanse vlaggetje.
Sterker nog, even later zing ik in het park uit volle borst het Amerikaanse volkslied mee, met de hand op het hart, zoals het hoort, nadat drie stokoude militairen buiten dienst in zo'n ouderwets kostuum met driepunthoed heel heel heel lang hebben uitgelegd wat al die strepen en sterren betekenen.
Het volkslied heeft vier coupletten, wat ik niet wist, en de meeste Amerikanen evenmin, want een heleboel beginnen na het eerste couplet al te applaudisseren. Maar het highschoolmeisje dat dit jaar mag voorzingen gaat onverstoorbaar verder met couplet twee, en gelukkig hebben ze de tekst hier in het park uitgedeeld. Het is trouwens wel een beetje een fluttekst, met heel veel woorden afgekort omdat ze anders niet in het ritme passen: elke regel heeft haast wel een woord als ''vict'ry'' in plaats van victory en zo. Maar dat zeg ik hier maar niet.
In de avond ga ik naar het baseball, tussen de Bucs en de Pilots, beiden uit Anchorage. Hoewel allebei teams bestaan uit studenten die overal uit de VS komen. Het is een lollige maar ook wat saaie sport, waarin alleen de mensen die de bal gooien en de mensen die hem het veld in moeten slaan opvallen, en waar voortdurend pauzes in vallen. Die gebruiken ze voor verlotingen en spelletjes. De man die naast me op de tribune zit, en het wedstrijdverloop bijhoudt op grote vellen papier gebruikt de pauzes om met me over andere beroemde wedstrijden te spreken. Daar weet ik natuurlijk geen klap van af, maar ik praat een beetje mee en ik val de hele avond niet door de mand, want de man wil vooral laten horen hoeveel hij ervan af weet.
Aan het eind van het spel is er vuurwerk, op zijn Amerikaans: dus veel, luid en groots. Het mooie is, dat het om twaalf uur nog steeds schemert, dus je ziet niet alleen het lichtende vuurwerk, maar ook de rooksporen die al die sterren en wolken en harten in de lucht maken, die als grijzige kwallen en spinnewebben wegdrijven.
Op de terugweg naar het hotel steek ik trots het Amerikaanse vlaggetje in mijn rugzak. Zo patriottistisch heb ik me nog nooit eerder gevoeld. 's Morgens als ik de krant lees is het gelukkig weer over, maar zolang het duurde was het best lekker.
vrijdag 4 juli 2003
In de achtbaan
Ik ben in Anchorage en het is net een sprookje. De stad zelf niet eens zozeer, al is het na alle natuur een hele verandering om grote winkels en veel volk te zien, maar het idee dat ik in Alaska ben. Dat klinkt net zo ver als Timboektoe, als de rand van de wereld.
De rit hiernaartoe was geen pretje, zelfs voor iemand die wel in bussen in Afrika heeft gezeten. Alaska Direct heeft een verbinding van Whitehorse met Anchorage, met onderweg twee keer overstappen in een andere bus. Nou ja, van die wagens ergens tussen een bus en een busje in. De laatste overstap was in Tok vlak over de grens in Alaska, en daar kwamen we in een busje met een gestoorde bejaarde man achter het stuur. Ik had het eerst nog niet zo door, tot hij het gaspedaal intrapte en dat niet meer losliet, hoeveel gaten er ook in het asfalt zaten.
In de bus zat ook een knaapje van een jaar of acht, die in zijn eentje van Tok naar Anchorage, zeshonderd kilometer verderop, reisde. ,,Anyone wanna sit up front with me?'', vroeg de chauffeur voor vertrek. Toen had nog niemand door dat het hier een gevaarlijke gek betrof, en het jochie zei: ,,Sure''. Dat heeft hij geweten. Want hoewel de chauffeur ergens rond half acht 's avonds aankondigde dat we over een uurtje zouden stoppen om wat te eten, reden we na een uur nog en na twee uur ook en hij maakte geen aanstalten om af te slaan bij een van de zeldzame pompstationrestaurants die we onderweg passeerden. Het jongetje kreeg honger, maar hij mocht niet van zijn stoel af en toen de bus een keer stopte omdat iemand moest piesen en het jongetje een zak popcorn uit zijn bagage haalde, mocht hij dat niet opeten. Hij mocht ook niet meer terug op zijn oorspronkelijke stoel, waar hij de popcorn stiekem had kunnen opsnoepen. Het jochie zat een hele tijd strak uit het raam kijkend in zichzelf te mompelen.
Af en toe moest de man stoppen omdat ze met de weg bezig waren (dat zijn ze hier in de bergen altijd). ,,Can we get out?'', vroeg een man die achterin zat. ,,No'', zei de chauffeur. Hij ging er zelf wel uit, om te horen hoe lang deze opstopping zou duren. ,,Look at that driver'', zei de man achterin. Hij wees op een automobilist voor ons, die naast zijn auto stond. ,,He's stretching his legs, having a smoke and enjoying himself. We are being kept prisoner in here.'' Maar de chauffeur was onverbiddelijk, zelfs toen we bij een Taco Bell stopten omdat er iemand naar de wc moest: slechts vier minuten, zei hij streng, dus geen tijd om wat te eten te halen.
Daarna hotstebotste het weer verder, soms reed hij over de stroken asfalt aan de rand, die zoemen onder de wielen om slapende bestuurders wakker te doen schrikken. ,,Ik ben al vanaf vier uur vanochtend onderweg'', zei hij. Dat moest ons geruststellen. Een voordeel: we waren om half twaalf 's avonds in Anchorage, achttien uur na vertrek uit Whitehorse dat 1200 kilometer naar het Oosten ligt. En gelukkig had het hostel waar de man me afzette een bed voor me vrij. We zijn nooit voor voedsel gestopt, maar daar had ik na deze rit toch geen trek meer in.
dinsdag 1 juli 2003
Open Brief aan Nana Mouskouri
Geachte mevrouw Mouskouri,
Om eerlijk te zijn, ik ben er niet zeker van of U nog leeft en evenmin of U nog optreedt.
Mijn naam is Asing Walthaus en ik herinner me U van wel dertig jaar geleden, toen U altijd in Een Van De Acht optrad, met Uw zwarte strijkijzerhaar en Uw opvallende bril (Elton John bestond nog niet). U zong van 'Try to remember that day in september', als ik me goed herinner, en van 'Le tournesol', wat zonnebloem betekent.
Dit weekeinde was ik in Faro, een klein stadje in Yukon, waar een driedaags muziekfestival was, Farrago. Vroeger was dat een groots festival, maar toen was Faro ook groter omdat er een werkende mijn was. Nu zijn er maar 400 inwoners, en die doen zowat allemaal als vrijwilliger mee. Het was een heel afwisselend festival, met folkzingende vrouwen, jazzcombo's, countrymuziek, gitaarfreaks, een lokale versie van Pearl Jam en hele ruige heavy metal, waar de fans overigens doodstil naar stonden te luisteren, ze sprongen niet eens wild op en neer.
Maar daar wilde ik het niet met U over hebben. Wel over Jason Fowler, U welbekend.
Saskia, bij wie ik logeerde, heeft als vrijwilligster de rit naar Whitehorse gemaakt, wat vier uur rijden is, om singer-songwriter Jason Fowler van het vliegveld te halen. U weet wel, die jongen uit Toronto die heel behoorlijk gitaar speelt en daar van die treurige teksten bij zingt. Van vrouw weg, kind ziek, kat dood en de auto wil niet starten, dat werk.
Bij de introductie van Jason Fowler werd verteld dat hij ook met U heeft getourd. Ik vond het een interessant weetje en ik keek al uit naar de reis terug. Want Saskia en haar man Rijndert zouden mij dan meteen naar Whitehorse brengen. Dus dan kon ik onderweg mooi even aan Jason Fowler vragen hoe het met U gaat, of U het nog wel eens over Mies Bouwman heeft, of u nog altijd zingt en of U aan die zingerij een beetje behoorlijk huis hebt overgehouden.
We moesten er dinsdagmorgen al heel vroeg uit, want Jason Fowler moest al om tien uur op het vliegveld zijn.
Maar toen we om kwart voor zes bij de Bed & Breakfast stonden waar hij logeerde, hing er een briefje op de deur, aan Saskia gericht. Jason Fowler had ander vervoer gevonden, bedankt. Daar waren we dus zo idioot vroeg voor uit bed gekomen! Saskia en Rijndert voelden zich verplicht om nu met mij naar Whitehorse te rijden, terwijl ik als ik het geweten had ook makkelijk een andere rit had kunnen regelen! Ik had nog wel een cd van die kerel gekocht voor Saskia en Rijndert, als aardigheidje!
Misschien is hij een goede gitarist om mee op tournee te hebben, maar ik vind dat U dit toch even over hem dient te weten, mevrouw Mouskouri. U lijkt mij zelf een fatsoenlijk mens toe, die weet wat haar in zo'n geval te doen staat.
Verder wens ik U het allerbeste,
Asing Walthaus
P.S. Heeft U die bril nog? Zou U mij een recente foto willen opsturen?
Abonneren op:
Posts (Atom)