zaterdag 31 mei 2003
Geheim Project Habbakuk
Jasper is een soort Ootmarsum, maar dan met Rocky Mountains eromheen. Het is een leuk stadje, vol gift shops en restaurants, en vol oudere mensen die hier komen in grote campers en dan met hun dunne oude benen in korte broek door het stadje slenteren. Je kunt hier fantastisch bij de bergen op lopen, en dan kom je niemand meer tegen, tenzij ze bij het hoogtepunt een parkeerplaats hebben gemaakt, wat soms het geval is.
De Rocky Mountains zijn zo indrukwekkend, dat mijn mond elke keer openvalt. Hoge, hoekige bergen met sneeuw erop, die uitsteken boven grote donkergroene naaldwouden, die de hele tijd ruisend geluid maken en soms knersen, als er veel dode bomen in staan. Ertussendoor lopen beekjes, en af en toe zie je in de diepte Jasper liggen, of een meer dat net zo blauw is als een zwembad.
Zulke meren heb je ook hogerop, met als gekste Lake Patricia. Een hoop dingen heten hier Patricia, naar de dochter van een gouverneur, heb ik inmiddels begrepen, die op de een of andere manier lid van de Britse koninklijke familie was. Onder dat meer moeten de resten liggen van een volkomen idioot project uit 1942, door de Britten bedacht tijdens de Tweede Wereldoorlog. Omdat er zoveel vliegdekschepen tot zinken werden gebracht, had ene George Pike geopperd, dat ze die dingen van ijs zouden moeten maken.
Die Pike zat toen in een gekkenhuis, maar dat gaf niks: hij werd eruit gehaald om leiding te geven aan Project Habbakuk: het bouwen van zo'n schip bij Lake Patricia tijdens de zomer van 43, op schaal natuurlijk. Dat lukte niet, ook al versterkten ze het ijs met dennenhout en de kosten liepen ook al snel uit de hand. Het ijs lieten ze smelten en de rest van het prototype zonk naar de bodem. Soms gaan duikers ernaar toe. Even heb ik gedacht, kon ik nu maar zwemmen. En duiken. Maar het water was verrotte koud.
Leesvoer
Een belangrijke vraag als je op vakantie gaat, is altijd: Wat voor boek neem je mee. Helemaal als je een langere tijd gaat, want je moet het de hele tijd meeslepen. Meestal maak ik een goede keuze, maar deze keer, moet ik bekennen, is het waardeloos. Ik had Bill Bryson, 'The Lost Continent' in het vliegtuig op de heenweg al uit. Daarna las ik 'Lucy's Bones, Sacred Stones & Einstein's Brain', een boek over beroemde voorwerpen als die uit de titel, de geschiedenis erachter, en waar ze nu zijn. Leuk hoor, maar daarvan sloeg ik de laatste bladzij dicht in het hostel van Calgary. Dat waren de twee die ik had meegenomen. In Guelph, een stadje bij Toronto, had ik een boek gekocht waarin een zootje geleerden schrijft waar het de komende vijftig jaar met de wetenschap heengaat: ik dacht, dat is vast zo moeilijk, dat heb ik niet zo een twee drie uit. En dat klopt op zich wel. Ik zou natuurlijk een boek dat ik al uit heb ergens kunnen laten liggen, dat is zo tegennatuurlijk, dat doe ik alleen in uiterste nood.
Maar eigenlijk had ik natuurlijk zo'n dikke, onbegrijpelijke Amerikaanse roman mee moeten nemen. Dat bedacht ik ineens toen in ik in Calgary iemand 'Infinite jest' zag lezen van David Foster Wallace, een enorme pil waar ik niet verder in ben gekomen dan de eerste 150 bladzijden, die wel heel veelbelovend waren. Of ik had 'The Royal Family' kunnen nemen, ook zo'n vetzak, van William T. Vollman. Die boeken hebben als voordeel dat als je er een paar dagen niet in hebt gelezen, je meestal 50 bladzijden terug moet om de draad op te pakken. Hier in het hostel in Jasper zag ik iemand met 'Ulysses' van James Joyce. Kijk, die heeft zich goed voorbereid. Hij zat wel een uur naar dezelfde bladzij te kijken.
Maar eigenlijk had ik natuurlijk zo'n dikke, onbegrijpelijke Amerikaanse roman mee moeten nemen. Dat bedacht ik ineens toen in ik in Calgary iemand 'Infinite jest' zag lezen van David Foster Wallace, een enorme pil waar ik niet verder in ben gekomen dan de eerste 150 bladzijden, die wel heel veelbelovend waren. Of ik had 'The Royal Family' kunnen nemen, ook zo'n vetzak, van William T. Vollman. Die boeken hebben als voordeel dat als je er een paar dagen niet in hebt gelezen, je meestal 50 bladzijden terug moet om de draad op te pakken. Hier in het hostel in Jasper zag ik iemand met 'Ulysses' van James Joyce. Kijk, die heeft zich goed voorbereid. Hij zat wel een uur naar dezelfde bladzij te kijken.
dinsdag 27 mei 2003
Nice boys & Dinosaurs
Het kleinste dorp waar ik tot nu toe logeerde heet Patricia, het ligt midden in de weilanden van zuidelijk Alberta, en niet zo heel ver van Dinosaur Provincial Park, waar ze zo'n beetje alle dino-skeletten uit de grond hebben gehaald die overal ter wereld in musea staan. Patricia bestaat uit een stuk of veertig van die houten huizen die je per vrachtwagen kunt vervoeren, en een hotel. Dat heet ook Patricia, en de steaks zijn wijd en zijd befaamd.
Hotel Patricia ziet eruit als het soort plaats waar de voortvluchtige in films zijn toevlucht heeft genomen, niet wetend dat in de kamer naast hem al zwaarbewapende FBI'ers zitten. Een smalle L-vormige gang, die aan beide kanten leidt naar een deur naar het dak, en een reeks kamers. Beneden is het restaurant, met cowboyplaatjes aan de muur, en teksten als 'Parking For Rednecks Only'. In het midden is een dansvloer, afgezet met karrewielen. De muren zijn met hout bekleed, en met opgezette bison- en hertekoppen.
Verderop aan een lange tafel zitten de bestuursleden, spelers en ouders van spelers van ijshockeyteam Hurricanes uit het naburige Duchess. De Hurricanes sluiten het jaar af met een positief saldo van vierhonderd Canadese dollars, hoor ik, en drie spelers worden gehuldigd, een omdat hij de grootste inzet toont, een omdat hij het afgelopen jaar het meest is verbeterd en een omdat het team zonder hem een stuk minder zou zijn. Alledrie zijn het jongens met petjes, die verlegen naar voren komen onder applaus van de ouders, een hand en een diploma krijgen van de coach en dan snel weer gaan zitten. ,,They're nice boys'', vertelt Marnie, die hier het eten opdient.
Het eten is hier steak, en dat er vorige week een gekke koe is gevonden en er een paar kuddes geslacht zijn, dat doet er hier niet toe. Ik bestel de kleinste, wijs geworden door eerdere ervaringen, en krijg ongeveer een achtste koe, al na een minuut. Want het vlees is rauw. Je moet het hier zelf braden, helemaal achterin het cafe. Dat had ik nog niet gezien, maar daar staat een groot rooster onder een afzuigkap, met ernaast nog meer cowboyfotos en de tekst 'Keep your city out of my country'.
Ik ben geen goede barbecuer, maar maak er het beste van: laten we zeggen dat ik een tijdje later een medium rare steak zit te eten. Marnie rijdt me de volgende ochtend naar het Dinosaurus Park, want dat is nog 16 kilometer verderop, en ze moet toch vroeg op vanwege haar tweejarige dochtertje. Het dochtertje zit achterin, in een zitje, en ze kent al een woord Engels, 'cow', dat ze steeds gebruikt als ze er eentje ziet. Leve Hotel Patricia.
donderdag 22 mei 2003
De ganzen van Regina
Ik had wel naar Regina gewild, de hoofdstad van Saskatchewan, maar dat kwam in mijn reisschema slecht uit. Dus ben ik nu in Calgary. Een vrouw die me een lift gaf en zelf uit Regina kwam, maakte me nieuwsgierig. Want het stadje ligt midden in prairiegebied (bouwland, nu) en heeft niks geen leuke natuur van zichzelf. Daar moesten ze zelf de handen voor uit de mouwen steken. Alle bomen in Regina zijn door mensen geplant, en in het stadspark is een meer, dat door mensen is uitgegraven. Het is het grootste door mensenhanden gemaakte meer ter wereld, vertelde mijn zegsvrouw, die stuwmeren denk ik niet meerekende.
Al snel streken er ganzen neer in het meer. Daar hadden de bewoners van Regina zo'n schik in, dat ze er na het avondeten massaal met broodkorsten op uit trokken, om de ganzen te gaan voeren. Om ook in de winter dat genoegen te kunnen hebben, kwamen er plannen om het meer te verwarmen, zodat de beesten niet naar het Zuiden zouden vliegen. Er waren natuurlijk van die zuurpruimen die het weggegooid belastinggeld vonden, maar de installatie kwam er, en de ganzen bleven overwinteren.
Maar na een paar jaar kwamen er steeds meer ganzen. En hoewel ze gevoerd werden, vraten ze het hele park kaal, en allerlei tuinen eromheen. Dat was ook weer niet de bedoeling van de brave burgers van Regina. Dus nu is het de bedoeling dat ze weer 's winters naar het Zuiden vliegen. Hoe ze dat in Regina aanpakken, wist mijn zegsvrouwe niet. Maar wel had ze gelezen dat sommige van de dieren te dik zijn om de lange vlucht nog te kunnen maken.
Daarom wilde ik naar Regina. Maar je kunt niet alles.
Al snel streken er ganzen neer in het meer. Daar hadden de bewoners van Regina zo'n schik in, dat ze er na het avondeten massaal met broodkorsten op uit trokken, om de ganzen te gaan voeren. Om ook in de winter dat genoegen te kunnen hebben, kwamen er plannen om het meer te verwarmen, zodat de beesten niet naar het Zuiden zouden vliegen. Er waren natuurlijk van die zuurpruimen die het weggegooid belastinggeld vonden, maar de installatie kwam er, en de ganzen bleven overwinteren.
Maar na een paar jaar kwamen er steeds meer ganzen. En hoewel ze gevoerd werden, vraten ze het hele park kaal, en allerlei tuinen eromheen. Dat was ook weer niet de bedoeling van de brave burgers van Regina. Dus nu is het de bedoeling dat ze weer 's winters naar het Zuiden vliegen. Hoe ze dat in Regina aanpakken, wist mijn zegsvrouwe niet. Maar wel had ze gelezen dat sommige van de dieren te dik zijn om de lange vlucht nog te kunnen maken.
Daarom wilde ik naar Regina. Maar je kunt niet alles.
Hiyaa Hiyaaa Hey Oh Hey
Het heet Wanuskewin, maar wat het woord betekent ben ik vergeten. Het is een vallei bij de rivier ten noorden van Saskatoon, in de staat Saskatchewan, en hoewel het een bekende bezienswaardigheid is gaat er geen bus naartoe.
Wanuskewin is een nederzetting waar rondtrekkende indianen vroeger de winter doorbrachten, of juist de zomer, of allebei. Ze doen er allerlei opgravingen en elke pijlpunt is een nieuwe verrassing. Hoe je de naam precies uitspreekt, hangt van de Indianentaal af: je kunt in het visitor's centre uit acht verschillende kiezen voor een welkomstwoord, waaronder drie die Dakota, Lakota en Nakota heten. En in elk ervan klinkt het een beetje anders, maar de klemtoon valt op de derde lettergreep.
In het visitor's centre vertonen ze ook een dia-serie, waarin de toon helemaal gezet wordt. Indianen mogen gewoon primitieve lui geweest zijn die rondtrokken en af en toe een enorme kudde bisons een ravijn in joegen om te eten te hebben, in Canada en de Verenigde Staten (en in Nederland ook wel wat) zijn ze uitgegroeid tot spirituele types, die allerlei oude wijsheden kenden, in harmonie leefden met de natuur en de hele winter Dreamcatchers zaten te rijgen met veertjes. Met andere woorden: we kunnen heel veel van ze leren. Het probleem is alleen dat er niet zo heel erg veel bekend is, behalve uit overlevering. Dat is niet zo betrouwbaar lijkt me: als je wilt weten hoe hunebedbouwers leefden, vraag je dat toch ook niet aan een bejaarde Drent?
De diaserie toonde een mevrouw, die weliswaar Indiaanse voorouders heeft, maar er niks van weet. Vertelt ze op de geluidsband. Maar dan komt ze hier in Wanuskewin. ,,We have to learn from mother Earth here'', horen we. Later zien we haar een van de grote zwerfkeien strelen, die hier liggen. ,,What was the meaning of these stones?'' horen we haar denken. Zoek dat dan uit, trut, denk ik altijd bij zulke filmpjes. Maar dat doet ze niet. Ze gaat rondlopen en voelt daarbij hoe de aarde liefdevol haar voetstappen beantwoordt.
Nou ja.
Het park is best mooi, maar de aarde is er niet liefdevoller dan ergens anders. Bovendien mag je niet van de paadjes af. Wel word ik, terwijl ik rondloop, door minstens duizend muskieten gestoken, die wel eens een lekkere Hollander willen proeven. Daarom zit mijn nek nu onder de dikke bulten. Dat is natuurlijk de wraak van de oude Indianengeesten, die het niet kunnen hebben dat ik hun spiritualiteit niet erg serieus neem.
Terug in het centrum eet ik een broodje Bisonworst. Het smaakt naar rundvlees, maar wat sterker en steviger. Ik stel me een kudde bisonworsten voor, opgejaagd door indianen tot ze allemaal in een ravijn tuimelen. Daarna is het hoogtepunt van de dag: we krijgen een paar staaltjes te zien van Indianendans. Een jonge vent verschijnt in een glitterpak (echt, van die theaterglitters) met allerlei verenversiering en belletjes aan zijn voeten. Dit, legt de trommelaar uit, is een pak 100 jaar geleden bedacht voor de rondreizende show van Buffalo Bill. Daarna begint hij te trommelen, en te zingen van Hiyaa Hiyaaaaaa Hey Hey. De jongen begint te springen en te dansen dat het een aard heeft.
Dan komt liedje nummer twee, met twee trommelaars. Het klinkt ongeveer hetzelfde, en de jongen stampt weer als een gek in het rond. Op de jaarlijkse powwow in Oklahoma doen ze dit op uithoudingsvermogen, legt de trommelaar uit. Daar staan dan allemaal van zulke jongens in de brandende zon te dansen net zo lang tot er nog maar een over is. Eigenlijk een soort coopertest dus, en een goede manier om uit te maken wie van de stam het beste erop uit gestuurd kon worden.
Na liedje nummer drie komt het onvermijdelijke. We moeten allemaal opstaan, de toeschouwers, en in een kring elkaar een hand geven. Ik hou persoonlijk wel van die kinderachtige dingen, maar ik krijg inwendig de slappe lach als ik me voorstel hoe Douwe Winia gekeken zou hebben als die hierbij was geweest. Er is geen ontkomen aan, want er zijn hier hooguit twintig bezoekers. We moeten ons voorstellen aan elkaar, en dan op trommelmuziek met de klok mee in een rondje huppelen. De man in het veren pak doet niet mee. Zo maken de indianen ook kennis met elkaar tijdens de powwow, doceert de trommelaar. Het is alleen jammer dat hij ons niet vraagt om mee te zingen, want ik had best even uit volle borst Hiyaa Hiyaaa Hey Oh Hey willen zingen.
vrijdag 16 mei 2003
Neutrino's
Ik vind Stephen Hawking, hoe geleerd hij ook is, altijd wat zielig om te zien, met dat grote hoofd slap op de nek, en altijd een rolstoel en een spraakcomputer om zich heen. Hij was in 1998 te gast in Sudbury, de Nikkelhoofdstad van de Wereld, om er de inwijding bij te wonen van een ondergronds lab waar ze neutrino's vangen.
Neutrino's zijn kleine deeltjes, die van de zon of andere sterren komen en de hele dag dwars door ons en alle andere dingen heenvliegen zonder dat je er iets van merkt. Maar niet in Sudbury. Daar hebben ze ergens bij de nikkelmijnen een grot uitgegraven waar ze een pelxiglas bol in hebben gebouwd met zwaar water. En heel soms - twintig keer per dag - botst een neutrino op zo'n zwaar-watermolecuul en dat kun je op de computer zien als een sprietig web van witte streepjes.
Je mag dat lab niet in, maar je kunt er wel van alles over zien in Science North, een soort educatief centrum bij Sudbury in een gebouw met de vorm van een sneeuwvlok. Het is zo'n van-alles-museum, met een vlindertuin en een spijkerbed waar je zelf op mag liggen (het tintelt een beetje), en bewegende Tyrannosaurussen, die elke vijf minuten brullen.
Daar krijg je een filmpje te zien waarin een stripfiguurtje, Captain Neutrino, alles over neutrino's en dat lab uitlegt. En ergens anders zie je op een filmpje hoe Stephen Hawking hier een speech hield. Of beter gezegd, zijn spraakcomputer praat, terwijl we in close-up dat grote hoofd licht heen en weer zien schudden.
Jan Visser heeft me jaren geleden over neutrino's verteld, en me er toen ook een gedichtje over laten zien. Ik wist alleen de eerste regel nog: Neutrinos they are very small. Maar wie had het geschreven? Een mooie vraag voor een van de vele mensen die hier behulpzaam in Science North rondlopen.
Hij wist het niet, maar terwijl ik naar het filmpje over Captain Neutrino keek, zocht hij het op internet op. Het is van John Updike en het gaat zo:
Ik kreeg een kopie, maar hij had er wel dertig afgedrukt, die hij ging ronddelen. En met een beetje geluk hangen ze het er nog op ook. Het is altijd ergens goed voor, als je rare weetjes onthoudt.
Neutrino's zijn kleine deeltjes, die van de zon of andere sterren komen en de hele dag dwars door ons en alle andere dingen heenvliegen zonder dat je er iets van merkt. Maar niet in Sudbury. Daar hebben ze ergens bij de nikkelmijnen een grot uitgegraven waar ze een pelxiglas bol in hebben gebouwd met zwaar water. En heel soms - twintig keer per dag - botst een neutrino op zo'n zwaar-watermolecuul en dat kun je op de computer zien als een sprietig web van witte streepjes.
Je mag dat lab niet in, maar je kunt er wel van alles over zien in Science North, een soort educatief centrum bij Sudbury in een gebouw met de vorm van een sneeuwvlok. Het is zo'n van-alles-museum, met een vlindertuin en een spijkerbed waar je zelf op mag liggen (het tintelt een beetje), en bewegende Tyrannosaurussen, die elke vijf minuten brullen.
Daar krijg je een filmpje te zien waarin een stripfiguurtje, Captain Neutrino, alles over neutrino's en dat lab uitlegt. En ergens anders zie je op een filmpje hoe Stephen Hawking hier een speech hield. Of beter gezegd, zijn spraakcomputer praat, terwijl we in close-up dat grote hoofd licht heen en weer zien schudden.
Jan Visser heeft me jaren geleden over neutrino's verteld, en me er toen ook een gedichtje over laten zien. Ik wist alleen de eerste regel nog: Neutrinos they are very small. Maar wie had het geschreven? Een mooie vraag voor een van de vele mensen die hier behulpzaam in Science North rondlopen.
Hij wist het niet, maar terwijl ik naar het filmpje over Captain Neutrino keek, zocht hij het op internet op. Het is van John Updike en het gaat zo:
Neutrinos, they are very small.
They have no charge and have no mass
And do not interact at all.
The earth is just a silly ball
To them, through which they simply pass,
Like dustmaids through a drafty hall
Or photons through a sheet of glass.
They snub the most exquisite gas,
Ignore the most substantial wall,
Cold-shoulder steel and sounding brass,
Insult the stallion in his stall,
And scorning barriers of class,
Infiltrate you and me! Like tall
And painless guillotines, they fall
Down through our heads into the grass.
At night, they enter at Nepal
And pierce the lover and his lass
From underneath the bed-you call
It wonderful; I call it crass.
Ik kreeg een kopie, maar hij had er wel dertig afgedrukt, die hij ging ronddelen. En met een beetje geluk hangen ze het er nog op ook. Het is altijd ergens goed voor, als je rare weetjes onthoudt.
Stroopwafels
In het plaatsje Guelph is een winkel die Dutch Toko heet. Misschien verkopen ze er wel stroopwafels, dacht ik toen ik de windmolen op hun uithangbord zag en liep naar binnen.
Twee oudere vrouwen stonden achter de toonbank te praten met een man die een klein meisje voortduwde in zo'n zit-kinderwagen. In het Nederlands. Verder was er niemand. Achterin de winkel stond een groot rek vol houten klompen, tinnen schalen en boerenbont. Op een van de schappen stonden glazen potten met drop. En de stroopwafels waren in de aanbieding: een pakje met vier stuks voor slechts 99 Canadese dollarcent!
,,Ik zal even deze meneer helpen'', zei een van de dames, toen ik bij de toonbank kwam, ook in het Nederlands al had ik nog niks gezegd. Er komen zeker alleen maar Nederlandssprekers hier, vroeg ik haar. ,,Meestal wel'', zei ze. Ze kwam uit Leidschendam en woont hier al sinds de vroege jaren zestig.
Nooit heimwee gehad, wilde ik weten. Oh jawel hoor, ze had er zelfs wel eens over gedacht om terug te gaan naar Nederland, net als de andere mevrouw, die haar gretig bijviel. Kijk, eerst ben je jong en avontuurlijk, je trouwt en je vertrekt vol zin in iets nieuws en anders en opwindends naar het buitenland. ,,Pas als je kinderen krijgt ga je er echt over nadenken'', vertelde de vrouw. ,,Want dan wordt het definitief.'' Inmiddels had ze hier zelfs al kleinkinderen, dus Holland is van de baan.
,,Daar zit ik nu tegenaan'', zei de man met het kleine meisje. ,,Ik spreek alleen Nederlands met haar, want ik wil eigenlijk dat ze naar Nederland op school gaat. Dus ik zit erover te denken om terug te gaan.''
De beide dames knikten begrijpend en ze kwamen achter de toonbank vandaan om het kind eens goed te bekijken. ,,Echt een lekker Hollands koppie'', stelden ze genietend vast. ,,Hee! Hallo!''
De stroopwafels smaakten heel anders dan in Nederland. Wel lekker hoor, maar anders.
Twee oudere vrouwen stonden achter de toonbank te praten met een man die een klein meisje voortduwde in zo'n zit-kinderwagen. In het Nederlands. Verder was er niemand. Achterin de winkel stond een groot rek vol houten klompen, tinnen schalen en boerenbont. Op een van de schappen stonden glazen potten met drop. En de stroopwafels waren in de aanbieding: een pakje met vier stuks voor slechts 99 Canadese dollarcent!
,,Ik zal even deze meneer helpen'', zei een van de dames, toen ik bij de toonbank kwam, ook in het Nederlands al had ik nog niks gezegd. Er komen zeker alleen maar Nederlandssprekers hier, vroeg ik haar. ,,Meestal wel'', zei ze. Ze kwam uit Leidschendam en woont hier al sinds de vroege jaren zestig.
Nooit heimwee gehad, wilde ik weten. Oh jawel hoor, ze had er zelfs wel eens over gedacht om terug te gaan naar Nederland, net als de andere mevrouw, die haar gretig bijviel. Kijk, eerst ben je jong en avontuurlijk, je trouwt en je vertrekt vol zin in iets nieuws en anders en opwindends naar het buitenland. ,,Pas als je kinderen krijgt ga je er echt over nadenken'', vertelde de vrouw. ,,Want dan wordt het definitief.'' Inmiddels had ze hier zelfs al kleinkinderen, dus Holland is van de baan.
,,Daar zit ik nu tegenaan'', zei de man met het kleine meisje. ,,Ik spreek alleen Nederlands met haar, want ik wil eigenlijk dat ze naar Nederland op school gaat. Dus ik zit erover te denken om terug te gaan.''
De beide dames knikten begrijpend en ze kwamen achter de toonbank vandaan om het kind eens goed te bekijken. ,,Echt een lekker Hollands koppie'', stelden ze genietend vast. ,,Hee! Hallo!''
De stroopwafels smaakten heel anders dan in Nederland. Wel lekker hoor, maar anders.
dinsdag 13 mei 2003
Een visum? Dat gaat zomaar niet!
In het busstation van Greyhound in Toronto hing een aanplakbiljet dat me nog niet eerder was opgevallen. Pas nu ik er kwam om een buspas voor een maand te kopen, zag ik het. Het was een mededeling van de regering van de Verenigde Staten, die meedeelt dat per 17 maart 2003 allerlei lieden een visum moeten aanvragen, voordat ze naar de VS komen. In de lange lijst met landen stond ook Nederland. Men dient zich te vervoegen bij het consulaat, een paar straten verder.
Mijn hart zonk. Dacht ik een lange reis door Canada te kunnen gaan maken, die zou eindigen in de oversteek naar de VS, hebben die paranoide yanks iets moeilijk administratiefs bedacht. Dus ik stopte mijn bagage, op een rugzakje na, in de kluis bij Greyhound en liep naar het consulaat. Daar stonden twee bewakers om iedereen tegen te houden. ,,Are you a US citizen'', wilde een van hen van me weten. Nee meneer, ik ben Nederlander, en ik heb begrepen dat ik een visum nodig heb.
Hij viste een geel A-4'tje van een stapel met allerlei tekst en een telefoonnummer erop. Dat nummer moest ik bellen voor een afspraak, zei hij. Hoe lang duurt dat in het algemeen, wilde ik weten. Two weeks, sir, zei hij.
Toen hij de uitdrukking op mijn gezicht zag, vroeg hij waar ik het voor nodig had. Ik legde uit dat ik door Canada ging reizen, liefst vandaag nog, en daarna naar de VS wilde. ,,Ok, sir'', zei hij toegeeflijk. ,,Have you got any electronic equipment, cell phones and stuff, in your bag?'' Nee meneer. Dan mocht ik doorlopen naar binnen, ik moest naar Room 16.
Maar zo ver was het nog niet: binnen moest ik eerst door de controle, met zo'n X-Raymachine. Die stelde vast dat er een fototoestel in mijn rugzak zat. Subiet kiepte de dame die ik net al mijn losse kleingeld in een bekertje had gegeven dat terug in mijn handen. ,,Sorry sir, you're not allowed to take a camera inside.'' Ze gaf me een papiertje met het adres van het Greyhoundstation waar ik juist vandaan kwam. Daar hadden ze wel lockers.
Dus ik ging terug naar het station, betaalde nogmaals voor het kastje, haalde mijn retourticket uit mijn tas en voor alle zekerheid mijn boekje met adressen. Want in mijn hoofd was ik al helemaal bezig met de procedure die straks zou komen. Gaat U wel terug naar Uw eigen land meneer? Ja hoor, kijk maar. Wie gaat U bezoeken? Mijn broer, die in Houston woont. Het enige waar ik me een beetje zorgen over maakte was mijn solvabiliteit: soms vragen ze ook een bewijs dat je genoeg geld op de bank hebt.
Onderweg nog gepind, want vaak moet je bij dit soort zaken allerlei dingen waar je nog nooit van hebt gehoord contant betalen. En als het twee weken zou duren - dan moest ik ook maar naar Newfoundland of zoiets, om de tijd te doden.
Nogmaals langs de wachters buiten, die me eerst niet herkenden en weer zo'n geel A-4'tje wilden geven. Binnen moest de tas wederom door de X-Raymachine. ,,Is that a bottle of water sir?'', vroeg iemand die dat apparaat bediende. Ja, dat is mijn flesje water. ,,You're not allowed to bring bottles of water into the building, sir'', zei ze en gaf me weer een briefje met het adres van het Greyhoundstation. Kan ik het niet gewoon weggooien, vroeg ik. ,,Not on the premises, sir'', zei ze beleefd. Buiten smeet ik het in de eerste de beste prullenbak.
Drie maal is scheepsrecht, staken de bewakers buiten me een hart onder de riem. En inderdaad, ik mocht naar binnen. Naar Room 16, een achterafkantoortje met zo'n nummerautomaat die ze bij postbodes en heel drukke winkels ook hebben. Het kantoortje was zo laag, dat ze een stuk uit het systeemplafond hebben gehaald, omdat de Amerikaanse Vlag er anders niet onder paste. Er was net een Griek aan de beurt bij het loketje, waar achter het glas een bitse man met een bril stond. ,,Do you know'', hield hij de Griek voor, ,,that Greece is one of the most American-unfriendly countries in Europe?'' De Griek stamelde dat hij al jaren in Canada woont en bij zijn schoonvader in het parketbedrijf zit, maar hij moest van alles laten zien. De hypotheek op zijn huis, bankafschriften, een bewijs dat hij echt aan het werk is, het ging maar door. Ik bedacht intussen dat ik al die dingen niet bij me heb. In mijn tas vond ik nog een pasfoto van mezelf, die ik voor de zekerheid maar vast in mijn beurs stopte.
De Griek vertrok: hij moet morgen terugkomen.
De bitse man vertrok kort daarna ook, met een kind op de arm. Zo'n official is ook maar een mens.
Mijn nummer was aan de beurt. Een meisje verscheen achter het loket.
Ik ben Nederlander, legde ik uit. Ik wil door Canada reizen en dan door de VS. En ik heb een visum nodig. En ik wilde eigenlijk vandaag al weg.
Het meisje vroeg mijn paspoort, bladerde erin en zei, op een kalm docerende toon: ,,U hebt een geldig Nederlands paspoort. U hebt helemaal geen visum nodig. Als U met de bus de grens over gaat, halen ze U eruit en moet U een formuliertje invullen. Daarna mag u drie maanden in de States blijven, for business or pleasure.''
Ik kon haar wel zoenen.
Mijn hart zonk. Dacht ik een lange reis door Canada te kunnen gaan maken, die zou eindigen in de oversteek naar de VS, hebben die paranoide yanks iets moeilijk administratiefs bedacht. Dus ik stopte mijn bagage, op een rugzakje na, in de kluis bij Greyhound en liep naar het consulaat. Daar stonden twee bewakers om iedereen tegen te houden. ,,Are you a US citizen'', wilde een van hen van me weten. Nee meneer, ik ben Nederlander, en ik heb begrepen dat ik een visum nodig heb.
Hij viste een geel A-4'tje van een stapel met allerlei tekst en een telefoonnummer erop. Dat nummer moest ik bellen voor een afspraak, zei hij. Hoe lang duurt dat in het algemeen, wilde ik weten. Two weeks, sir, zei hij.
Toen hij de uitdrukking op mijn gezicht zag, vroeg hij waar ik het voor nodig had. Ik legde uit dat ik door Canada ging reizen, liefst vandaag nog, en daarna naar de VS wilde. ,,Ok, sir'', zei hij toegeeflijk. ,,Have you got any electronic equipment, cell phones and stuff, in your bag?'' Nee meneer. Dan mocht ik doorlopen naar binnen, ik moest naar Room 16.
Maar zo ver was het nog niet: binnen moest ik eerst door de controle, met zo'n X-Raymachine. Die stelde vast dat er een fototoestel in mijn rugzak zat. Subiet kiepte de dame die ik net al mijn losse kleingeld in een bekertje had gegeven dat terug in mijn handen. ,,Sorry sir, you're not allowed to take a camera inside.'' Ze gaf me een papiertje met het adres van het Greyhoundstation waar ik juist vandaan kwam. Daar hadden ze wel lockers.
Dus ik ging terug naar het station, betaalde nogmaals voor het kastje, haalde mijn retourticket uit mijn tas en voor alle zekerheid mijn boekje met adressen. Want in mijn hoofd was ik al helemaal bezig met de procedure die straks zou komen. Gaat U wel terug naar Uw eigen land meneer? Ja hoor, kijk maar. Wie gaat U bezoeken? Mijn broer, die in Houston woont. Het enige waar ik me een beetje zorgen over maakte was mijn solvabiliteit: soms vragen ze ook een bewijs dat je genoeg geld op de bank hebt.
Onderweg nog gepind, want vaak moet je bij dit soort zaken allerlei dingen waar je nog nooit van hebt gehoord contant betalen. En als het twee weken zou duren - dan moest ik ook maar naar Newfoundland of zoiets, om de tijd te doden.
Nogmaals langs de wachters buiten, die me eerst niet herkenden en weer zo'n geel A-4'tje wilden geven. Binnen moest de tas wederom door de X-Raymachine. ,,Is that a bottle of water sir?'', vroeg iemand die dat apparaat bediende. Ja, dat is mijn flesje water. ,,You're not allowed to bring bottles of water into the building, sir'', zei ze en gaf me weer een briefje met het adres van het Greyhoundstation. Kan ik het niet gewoon weggooien, vroeg ik. ,,Not on the premises, sir'', zei ze beleefd. Buiten smeet ik het in de eerste de beste prullenbak.
Drie maal is scheepsrecht, staken de bewakers buiten me een hart onder de riem. En inderdaad, ik mocht naar binnen. Naar Room 16, een achterafkantoortje met zo'n nummerautomaat die ze bij postbodes en heel drukke winkels ook hebben. Het kantoortje was zo laag, dat ze een stuk uit het systeemplafond hebben gehaald, omdat de Amerikaanse Vlag er anders niet onder paste. Er was net een Griek aan de beurt bij het loketje, waar achter het glas een bitse man met een bril stond. ,,Do you know'', hield hij de Griek voor, ,,that Greece is one of the most American-unfriendly countries in Europe?'' De Griek stamelde dat hij al jaren in Canada woont en bij zijn schoonvader in het parketbedrijf zit, maar hij moest van alles laten zien. De hypotheek op zijn huis, bankafschriften, een bewijs dat hij echt aan het werk is, het ging maar door. Ik bedacht intussen dat ik al die dingen niet bij me heb. In mijn tas vond ik nog een pasfoto van mezelf, die ik voor de zekerheid maar vast in mijn beurs stopte.
De Griek vertrok: hij moet morgen terugkomen.
De bitse man vertrok kort daarna ook, met een kind op de arm. Zo'n official is ook maar een mens.
Mijn nummer was aan de beurt. Een meisje verscheen achter het loket.
Ik ben Nederlander, legde ik uit. Ik wil door Canada reizen en dan door de VS. En ik heb een visum nodig. En ik wilde eigenlijk vandaag al weg.
Het meisje vroeg mijn paspoort, bladerde erin en zei, op een kalm docerende toon: ,,U hebt een geldig Nederlands paspoort. U hebt helemaal geen visum nodig. Als U met de bus de grens over gaat, halen ze U eruit en moet U een formuliertje invullen. Daarna mag u drie maanden in de States blijven, for business or pleasure.''
Ik kon haar wel zoenen.
maandag 12 mei 2003
FACE THE CHALLENGE
Voor me in de bus van Ottawa naar Toronto zat een meneer een boekje te lezen uit de Grote Letterbibliotheek. Steeds als hij aan een nieuwe bladzij toe was, scheurde hij die eraf, vouwde hem dubbel en las hem op zijn dooie gemak. HELP YOURSELF THROUGH HARD TIMES stond er met koeieletters over de helft van een bladzij, en zelfs over die tekst deed hij wel een kwartier volgens mij.
Intussen reed de chauffeur als een dolleman tegen de stromende regen in: ik zag niks, alleen maar grijs, de ruitenwissers hielden het ook niet bij, maar de chauffeur, een goedmoedige dikke heer van minstens zestig, hield de voet vol vertrouwen op het gas. De bui duurde een uur of zo en hield net op tijd op om ons volop zicht te gunnen op een enorme vierbaansfile voor ons. De weg ging door een dal, en daar was door de regen kennelijk een ongeluk gebeurd, alles was afgezet. ,,I heard it's fatal'', zei de chauffeur, die op tijd had geremd en daarna buiten met een trucker was gaan staan praten.
Na wat wachten mochten we erlangs. Twee auto's lagen verkreukeld tegen de middenscheiding, twee andere lagen in de berm, eentje op de kop. Allemaal politie en takelwagens, en wat verslagen types met petjes bij sommige auto's. Reikhalzend keken we ernaar. De man die net nog had zitten lezen pakte zijn gele kodak instamatic en maakte een foto van de auto op de kop. Dat is natuurlijk, bedacht ik, een goed middel om jezelf through hard times te helpen: fotos maken van anderen die het nog minder hebben getroffen.
Bedachtzaam draaide hij het filmpje door en scheurde een nieuwe bladzij uit zijn boek. 'FACE THE CHALLENGE' stond erop.
zaterdag 10 mei 2003
O Canada, My Home And Native Land
Een bezoekje aan de parlementsgebouwen van Ottawa is heel leerzaam. Niet alleen omdat je er hoort dat het parlement elke keer meer leden krijgt als de bevolking is gegroeid - ze hebben er nu 301 maar bij de volgende verkiezingen komen er zeven zetels bij - waar ik in Nederland nog nooit iemand over heb gehoord.
Of omdat de Hall of Honor, midden in het hoofdgebouw, van die nissen heeft om schilderijen of beelden van Grote Canadezen in te zetten. die allemaal leeg zijn. Want kort na het bouwen realiseerden ze zich dat het anders maar volgezet zou worden met allemaal troep die in de weg zou staan en nu is het een Hall of Honor voor alles, in principe. Zoiets als een onbekende soldaat, maar dan nog breder van opzet, zeg maar.
Of omdat in het parlement - gisteren althans, tijdens het wekelijkse vraag- en antwoorduurtje - net zo'n raar ruziesfeertje hangt als in Duitsland of Engeland: ze roepen van alles tegen elkaar, vangen elkaar voortdurend vliegen af en applaudisseren of roepen boze dingen, al naar gelang, als er iemand aan het woord is. Ze noemen het debating, ben ik bang, maar het is eigenlijk niks: het ene moment zingt een MP de lof van alle moeders ter wereld omdat het zondag moederdag is (dag Mem!), drie minuten later valt de oppositie de regering aan, omdat ze het visserijbeleid zo hebben laten sloeren.
Nee, een bezoekje aan het parlement is zo leerzaam omdat de gidsen, studenten allemaal, zowel Frans als Engels spreken. Ik vroeg de jongen in de lift van de toren van het parlementsgebouw hoe ze dat dan doen met het volkslied. ,,De tekst is er in twee talen'', zegt hij. Maar als je het nu maar een keer kunt zingen, bij een sportwedstrijd of zoiets, wil ik weten. ,,Dan gaat het half en half'', zegt hij. Ik keek kennelijk zo ongelovig, dat hij eraan toevoegde ,,I'm not joking.'' Toen was de lift er, dus hoe dat werkt, halfom Frans en Engels zingen, dat weet ik niet.
vrijdag 9 mei 2003
Crap! Crap! Crap! Crap!
Reg Hartt is een man met een missie. Daarom heeft hij de erkerramen van zijn huis in Toronto dichtgespijkerd en staan de voor- en achterkamer vol stoelen. Zijn missie: het hersenspoelen ondergraven van de moderne media en filmindustrie. Zijn wapens: film. Cineforum heet zijn onderneming: het staat in neonletters achter het raam en op de posters, die her en der in de stad zijn aangeplakt, staat ter verduidelijking dat het recht tegenover The Beer House is. Geen overbodige toevoeging.
Reg Hartt, een meneer van in de vijftig, schat ik, had vroeger filmmaker willen worden maar gaf die droom op toen hij zich realiseerde dat de echte filmmakers de producenten zijn, de moneymakers, probeert in zijn thuistheater dingen te tonen die je anders niet te zien krijgt. Hij verzamelt al jaren films, op celulloid. Een verzameling die begon omdat hij veel over allerlei films las maar ze nooit ergens kon zien, in zijn geboorteplaats in New Brunswick. Zijn eerste koop was Metropolis van Fritz Lang, maar als hij mij zijn kelder vol celulloidrollen laat zien, wijst hij vooral op tekenfilms. ,,Hier staat alles van Mighty Mouse'', wijst hij. ,,Dit zijn alle Warner cartoons.''
Vaak toont hij stomme films, waar hij zelf muziek onder heeft geplakt. Heel trots is hij op zijn Phantom Of The Opera, waar hij met behulp van Beethoven en Mendelssohn veel meer diepte aan heeft gegeven, zodat mensen geregeld tot tranen toe geroerd zijn theatertje verlaten. Vertelt hij.
Maar maandagavond bestond het programma uit tekenfilms. Maar: ongecensureerd. Want toen hij ze verzamelde, kwam Reg Hartt erachter dat ze op televisie of video bepaalde scenes er gewoon uitknipten, of hele films nooit meer laten zien, omdat ze politiek niet correct zijn.
Omdat ik vanavond de enige bezoeker ben, mag ik eerst met Reg in de keuken zitten, waar een vrouwenhand goed werk zou kunnen doen, en over mezelf vertellen. ,,Het is niet altijd druk'', zegt hij. ,,Maar dat kan me niet schelen.'' Als hij doorkrijgt dat ik de meeste zwijgende films waarover hij spreekt ook wel gezien heb, mag ik meteen mee naar de kelder, om al zijn celulloid te zien.
Voor de vertoning begint gaat hij voor in de kamer onder het doek zitten. Het ruikt een beetje naar stof en warm eten. Aan de wanden hangen posters, er staan boeken over film en er hangen schetsen van beroemde tekenfilmmakers die bij Reg Hartt op bezoek zijn geweest, met de beste wensen voor Reg.
Hij kijkt me strak aan en vertelt dat de jeugd van tegenwoordig gebombardeerd wordt met ''crap''. Om het nog beter in te smeren herhaalt hij het een paar keer: ''crap, crap, crap, crap''. U en ik zijn nog groot geworden met films, maar dat hebben ze tegenwoordig niet meer, ze worden gewoon gehersenspoeld.
Daarna komt hij via een ingewikkeld verhaal over film en geld bij de tekenfilms uit. De makers daarvan hadden alle vrijheid, want het kon niemand veel schelen waar die dingen over gingen. Dus de tekenfilmmakers van vroeger, dat waren de echte rebellen. Zo heb je ze nu niet meer. Ze konden maar doen wat ze wilden, en ze vonden alles zelf uit.
In het programma zit bijvoorbeeld een tekenfilmpje uit de jaren veertig met een jazzorkest van negers, dat helemaal uit zijn bol gaat, terwijl de kikkers her en der dansjes maken. Een van de negers, die trompet blaast, is zo in vervoering dat hij zijn trompet in een handomdraai verbuigt tot een injectienaald en zichzelf in de arm spuit. Echt waar: ik heb het zelf gezien. In een ander filmpje, met Betty Boop, zien we een barbershopzangkoortje (ze zingen ''Minnie the Moocher'', met dat refrein van haidie haidie haidie hee, wat iedereen kent van 'The Blues Brothers') dat op de elektrische stoel gezet wordt, en daarna als geest doorzingt. Een ultradomme indiaan probeert Bugs Bunny te vangen (,,This one they don't show anymore because it shows native Americans in a negative way'', vertelde Reg Hartt).
Ze zijn niet allemaal zo idioot, helaas, maar het is een gekke verzameling. Toen ik vertrok zei Reg: ,,Je moet morgenmiddag even komen als je tijd hebt, dan laat ik je "The Four Horsemen of the Apocalypse" zien, met Rudolf Valentino. Daar heb ik zelf nieuwe muziek onder gezet, Argentijnse tango's en Parijse amusementsmuziek uit die tijd, en het effect is stunning.'' Als ik de volgende middag opduik is er niemand.
Reg Hartt, een meneer van in de vijftig, schat ik, had vroeger filmmaker willen worden maar gaf die droom op toen hij zich realiseerde dat de echte filmmakers de producenten zijn, de moneymakers, probeert in zijn thuistheater dingen te tonen die je anders niet te zien krijgt. Hij verzamelt al jaren films, op celulloid. Een verzameling die begon omdat hij veel over allerlei films las maar ze nooit ergens kon zien, in zijn geboorteplaats in New Brunswick. Zijn eerste koop was Metropolis van Fritz Lang, maar als hij mij zijn kelder vol celulloidrollen laat zien, wijst hij vooral op tekenfilms. ,,Hier staat alles van Mighty Mouse'', wijst hij. ,,Dit zijn alle Warner cartoons.''
Vaak toont hij stomme films, waar hij zelf muziek onder heeft geplakt. Heel trots is hij op zijn Phantom Of The Opera, waar hij met behulp van Beethoven en Mendelssohn veel meer diepte aan heeft gegeven, zodat mensen geregeld tot tranen toe geroerd zijn theatertje verlaten. Vertelt hij.
Maar maandagavond bestond het programma uit tekenfilms. Maar: ongecensureerd. Want toen hij ze verzamelde, kwam Reg Hartt erachter dat ze op televisie of video bepaalde scenes er gewoon uitknipten, of hele films nooit meer laten zien, omdat ze politiek niet correct zijn.
Omdat ik vanavond de enige bezoeker ben, mag ik eerst met Reg in de keuken zitten, waar een vrouwenhand goed werk zou kunnen doen, en over mezelf vertellen. ,,Het is niet altijd druk'', zegt hij. ,,Maar dat kan me niet schelen.'' Als hij doorkrijgt dat ik de meeste zwijgende films waarover hij spreekt ook wel gezien heb, mag ik meteen mee naar de kelder, om al zijn celulloid te zien.
Voor de vertoning begint gaat hij voor in de kamer onder het doek zitten. Het ruikt een beetje naar stof en warm eten. Aan de wanden hangen posters, er staan boeken over film en er hangen schetsen van beroemde tekenfilmmakers die bij Reg Hartt op bezoek zijn geweest, met de beste wensen voor Reg.
Hij kijkt me strak aan en vertelt dat de jeugd van tegenwoordig gebombardeerd wordt met ''crap''. Om het nog beter in te smeren herhaalt hij het een paar keer: ''crap, crap, crap, crap''. U en ik zijn nog groot geworden met films, maar dat hebben ze tegenwoordig niet meer, ze worden gewoon gehersenspoeld.
Daarna komt hij via een ingewikkeld verhaal over film en geld bij de tekenfilms uit. De makers daarvan hadden alle vrijheid, want het kon niemand veel schelen waar die dingen over gingen. Dus de tekenfilmmakers van vroeger, dat waren de echte rebellen. Zo heb je ze nu niet meer. Ze konden maar doen wat ze wilden, en ze vonden alles zelf uit.
In het programma zit bijvoorbeeld een tekenfilmpje uit de jaren veertig met een jazzorkest van negers, dat helemaal uit zijn bol gaat, terwijl de kikkers her en der dansjes maken. Een van de negers, die trompet blaast, is zo in vervoering dat hij zijn trompet in een handomdraai verbuigt tot een injectienaald en zichzelf in de arm spuit. Echt waar: ik heb het zelf gezien. In een ander filmpje, met Betty Boop, zien we een barbershopzangkoortje (ze zingen ''Minnie the Moocher'', met dat refrein van haidie haidie haidie hee, wat iedereen kent van 'The Blues Brothers') dat op de elektrische stoel gezet wordt, en daarna als geest doorzingt. Een ultradomme indiaan probeert Bugs Bunny te vangen (,,This one they don't show anymore because it shows native Americans in a negative way'', vertelde Reg Hartt).
Ze zijn niet allemaal zo idioot, helaas, maar het is een gekke verzameling. Toen ik vertrok zei Reg: ,,Je moet morgenmiddag even komen als je tijd hebt, dan laat ik je "The Four Horsemen of the Apocalypse" zien, met Rudolf Valentino. Daar heb ik zelf nieuwe muziek onder gezet, Argentijnse tango's en Parijse amusementsmuziek uit die tijd, en het effect is stunning.'' Als ik de volgende middag opduik is er niemand.
Meimaand Masturbatiemaand
Ik heb nog geregeld bloedneuzen, vanmiddag nog hier in Ottawa op straat, waar ik bij een Libanees restaurant snel wat servetjes heb gebietst bij een man die me liever zag gaan dan komen volgens mij. Ik ben vandaag met de bus naar Ottawa gegaan, en logeer hier in een heel typisch ding, eigenlijk een woonhuis van iemand die ik Marianne moet noemen, en die hier de hele dag door het huis scharrelt, waar ze verder allemaal van die backpackers in heeft ondergebracht. Ik slaap in kamer 'Azie', want ze pakt het thematisch aan allemaal, en omdat ik een bovenbed heb van een stapelbed heet dat naar Mount Everest. Dat jeugdherbergengedoe ken ik eigenlijk helemaal niet zo goed, want ik ging altijd met wat duurdere mensen op vakantie naar Amerika, die het breed hebben en dito laten hangen, maar het is wel lollig. Allemaal moeizaam Engels sprekende Japanse meisjes, of groepen Duitse jongens die meteen lawaai beginnen te maken en vragen waar hier de leuke discos zijn.
Overigens is mei in Canada - in Toronto althans - Masturbatie Maand. Dat las ik in een van de gratis uitkrantjes die hier overal liggen. Er is ook een soort masturbatie marathon, begreep ik daaruit, die wat vaag werd omschreven. Ik begreep dat er gemasturbeerd wordt voor een of ander goed doel, een vrouwenhuis of zo, maar het was niet goed op te maken waar en wanneer dat precies plaatsvindt. Want het wekt natuurlijk de nieuwsgierigheid, en wie weet, kan ik het mijne bijdragen.
Overigens is mei in Canada - in Toronto althans - Masturbatie Maand. Dat las ik in een van de gratis uitkrantjes die hier overal liggen. Er is ook een soort masturbatie marathon, begreep ik daaruit, die wat vaag werd omschreven. Ik begreep dat er gemasturbeerd wordt voor een of ander goed doel, een vrouwenhuis of zo, maar het was niet goed op te maken waar en wanneer dat precies plaatsvindt. Want het wekt natuurlijk de nieuwsgierigheid, en wie weet, kan ik het mijne bijdragen.
woensdag 7 mei 2003
S. A. R. S
Ik ben er goed ziek van, niet van mijn midlifecrisis, als het dat al is, maar van de griep. Ik was eigenlijk al grieperig toen ik zondag naar Toronto vloog, maar ik dacht, dat trekt wel bij in het vliegtuig. Dat was niet zo: op Heathrow kreeg ik een enorme bloedneus tussen het hoesten door, zodat een bezorgde dame van British Airways al met een handvol servetten kwam aanzetten. In het vliegtuig gebeurde dat gelukkig niet nog eens, maar in het Hostel (8 man op een kamer, ik ga voor goedkoop dit jaar) kreeg ik er om kwart over drie lokale tijd 's nachts weer een. Ik werd er gelukkig meteen wakker van, maar er zat al een lelijke smeer op het kussensloop en ook, daardoorheen gelekt, op het kussen zelf. Daar zou ik persoonlijk erg vies van zijn, het kussen met bloed van een ander erop, dus ik kleedde me zo goed en zo kwaad als het ging aan met een hand, en hield met de andere het restant servetten van de stewardess tegen mijn neus.
Beneden bij de balie zat een aziatische Canadees met een mutsje, die me bezorgd aankeek. Met verstokte stem vroeg ik een nieuw kussen en sloop, vanwege een bloedneus. Een man die net bij hem aan de balie stond vroeg "Are you from the Netherlands?'' en toen ik ja zei, vroeg hij in zijn beste Nederlands ''Hoe gaat het met jou?'' Nu, dat kon hij zo wel zien.
,,You may be the first Dutchman with SARS'', grapte hij vervolgens, waarop de aziaat achter de balie boos zei: ,,He just flew in from Holland, he's just got the flu.'' Want SARS is hier geen ding om grapjes over te maken, de kranten schrijven allemaal over de terugval in toerisme en de leegte in de anders zo populaire restaurants van Chinatown. En hier in het hostel hangen allemaal checklijsten met symptomen waar je je zorgen over moet maken. Bloedneuzen staan er niet bij, hoesten wel, maar het hoort dan gepaard te gaan met enorme hoofdpijn. Achter de balie hangt zelfs een lijstje met tijdelijke SARS-klinieken.
Het bloeden hield pas na een uur op, en ik bloedde bijna een wc-rol vol. Steeds als ik wisselde kwamen er dikke druppen uit mijn neusgat, leker dun en met een scherpe bloedgeur. Sterker nog, als ik hoestte kwamen er soms lange, donkerrode bloederige slierten naar buiten. Best interressant op zich, maar niet waarvoor ik naar Toronto ben gekomen.
Ik ben er inmiddels al voor de derde dag. De griep is nog niet helemaal over, maar dat houdt me niet van allerlei lange stadswandelingen en museumbezoek tegen, en een bezoekje aan een zelfmaak anarchist met een filmhuis in zijn woonkamer. Maar het zou prettig zijn als het snel ophield, want 's nachts hou ik soms wel zeven andere slapers wakker met mijn geblaf, ben ik bang. Nu ja, dan kunnen die later zeggen dat het vroeger toch wel een hele ontbering was, zo'n dormbed in een jeugdherberg in Toronto.
Beneden bij de balie zat een aziatische Canadees met een mutsje, die me bezorgd aankeek. Met verstokte stem vroeg ik een nieuw kussen en sloop, vanwege een bloedneus. Een man die net bij hem aan de balie stond vroeg "Are you from the Netherlands?'' en toen ik ja zei, vroeg hij in zijn beste Nederlands ''Hoe gaat het met jou?'' Nu, dat kon hij zo wel zien.
,,You may be the first Dutchman with SARS'', grapte hij vervolgens, waarop de aziaat achter de balie boos zei: ,,He just flew in from Holland, he's just got the flu.'' Want SARS is hier geen ding om grapjes over te maken, de kranten schrijven allemaal over de terugval in toerisme en de leegte in de anders zo populaire restaurants van Chinatown. En hier in het hostel hangen allemaal checklijsten met symptomen waar je je zorgen over moet maken. Bloedneuzen staan er niet bij, hoesten wel, maar het hoort dan gepaard te gaan met enorme hoofdpijn. Achter de balie hangt zelfs een lijstje met tijdelijke SARS-klinieken.
Het bloeden hield pas na een uur op, en ik bloedde bijna een wc-rol vol. Steeds als ik wisselde kwamen er dikke druppen uit mijn neusgat, leker dun en met een scherpe bloedgeur. Sterker nog, als ik hoestte kwamen er soms lange, donkerrode bloederige slierten naar buiten. Best interressant op zich, maar niet waarvoor ik naar Toronto ben gekomen.
Ik ben er inmiddels al voor de derde dag. De griep is nog niet helemaal over, maar dat houdt me niet van allerlei lange stadswandelingen en museumbezoek tegen, en een bezoekje aan een zelfmaak anarchist met een filmhuis in zijn woonkamer. Maar het zou prettig zijn als het snel ophield, want 's nachts hou ik soms wel zeven andere slapers wakker met mijn geblaf, ben ik bang. Nu ja, dan kunnen die later zeggen dat het vroeger toch wel een hele ontbering was, zo'n dormbed in een jeugdherberg in Toronto.
Abonneren op:
Posts (Atom)