dinsdag 3 juni 2003

Newsprint



Kon ik dieper zinken? Ik dacht het niet.

Op dit moment ben ik in Vancouver, aan de Westkust van Canada, en ik logeer in een gelegenheid die zich American Backpackers Hostel noemt. Het is maar 12 Canadese Dollars per nacht, wat ongeveer 8 Euro is. Ik ben wel wat gewend, maar ik keek toch even op toen ik er eergisteren aankwam. Het Hostel zit in een voormalig appartementengebouw aan een winkelstraat, ongeveer op de grens waar de nette binnenstad overgaat in de slechte buurt. Voor de ramen hangen rafelige gordijnen, in de hal hangt een raar geurtje.

,,Did someone die in here?'', vroeg ik de man die me binnenliet. ,,You mean the smell?'', zei hij dadelijk. ,,Well, I don't know.'' Hij ging me voor in het trappenhuis naar de eerste verdieping, waar hij achter een deur verdween en weer verscheen door een heel klein luikje in de muur dat hij opendeed. In het kantoortje, ter grootte van een flinke kast, had hij een gloeilamp van minstens 100 watt aan, zodat ik goed kon zien dat het helemaal vol was, met een kapotte fax, een heleboel planken met lakens in allerlei kleuren, en een plank met pennen en papiertjes erop. Rond het luikje hingen allemaal met viltstift geschreven voorschriften: geen gasten op de kamers, geen eten mee op de kamer, roken (en blowen) alleen op de patio (een plat dak waar je door een raam in het trappenhuis kunt komen), geen krediet.

Achter me zat een Australier op de trap, rechts van me ging was een gang met genummerde kamers, links naast het kantoortje was een donkere kamer waarin een televisie stond te blaten. Er zaten mensen naar te kijken, want ik zag wat stoelleuningen waar benen over hingen. Wilde ik hier wel slapen? Nu ja, het was al half elf 's avonds, en ik zou morgen wel verder zien. Het werd kamer vijf, en als de eigenaar zou opduiken moest ik me jonger voordoen, want eigenlijk is hier een leeftijdsgrens van maximaal 35 jaar. Ik kreeg linnengoed mee.

Kamer vijf is een hoge kamer met drie stapelbedden, en er zat een jongen ineengedoken in een rode trui met een capuchon. Hij heet Aaron, is 23 en als hij hoort dat ik 44 ben en er dus eigenlijk niet in mag, zegt hij: ,,You look like thirty.'' Ik vond hem meteen sympathiek.

Toen ik hem wat uit begon te horen kwam hij helemaal los, al praat hij als een verlegen junk die je zo van onderop aankijkt. Hij is verrassend welbespraakt, maar dat zal komen omdat zijn vader aan de universiteit doceert. Hij had kunstgeschiedenis willen studeren, maar daar wilde pa niet van horen. Dus werd het geschiedenis en politicologie. Maar na een jaar trok hij het niet meer, hij werd een dropout en heeft nu wat een weerzin tegen intellectuelen. ,,Dat tref je slecht'', zei ik. ,,Ik heb mijn studie afgemaakt, dus je logeert er met eentje op de kamer.'' Nou nee, zo was het ook weer niet, een gesprek was goed, maar de sfeer stond hem tegen.

Aaron hield nooit weer op: hij woont hier al maanden, werkt als kok in een restaurant in de buurt, en hij is aan de drugs maar zou daar ook wel weer af willen. Kranten leest hij niet meer, want al die berichten met de nadruk op moord en dood grijpen hem te veel aan. Hij vraagt zich af hoe journalisten daar vrij van blijven, en ik kan het hem niet precies vertellen.

En hij schrijft gedichten, hij heeft er al een heleboel maar er zijn er maar drie goed van, vindt hij zelf. Hij wil weten wat ik van kranten denk, van kunst, waar ik allemaal geweest ben, en alles wat ik zeg lijkt hij bijna als het evangelie op te vatten. Terwijl het meer een soort goede raad is. Dat hij alles moet opschrijven wat hij nu doet, bijvoorbeeld, omdat dat best iets interessants op zou kunnen leveren. En dat hij als hij schrijver wil worden zoveel mogelijk moet schrijven, dan zit er vanzelf iets goeds bij. En dat hij niet zo abstract moet schrijven als hij praat (hij heeft allerlei opvattingen over reclame, kapitalisme, feminisme en oorlog), maar voorbeelden moet geven. En waarom hij er niet iets bij gaat doen, vrijwilligerswerk of zo, in plaats van hier langzaam ten onder te gaan. Als we later al in onze bedden liggen zegt hij ,,Thank you for talking to me'' in het donker, wat me wel een goed gevoel over mezelf geeft.

Het hostel is bij nader inzien zo gek nog niet, vind ik 's morgens, al zou ik de mensen met wie ik gewoonlijk op reis ben er niet met een stok naar binnen krijgen. Op het prikbord hangt een mededeling van de eigenaar, die Vincenzo heet en van Sicilie komt. Hij zoekt nog personeel voor een hostel daarzo, en er staat bij. ,,Marry my cousin (20), stay at least 10 years and the hostel is yours'', staat er als aanbeveling bij.

Of het van mijn logeeradres komt, of van het down-and-outverhaal van Aaron, het is net of ik in Vancouver meer zwervers en junks (ze spuiten gewoon op straat) zie dan in andere steden. Soms een heleboel bij elkaar. Ik heb het niet zo op zwervers, ze zijn vies en vervelend met hun gezeur om kleingeld. Maar het verschil tussen mij en hen is misschien niet zo groot. Want 's avonds kijk ik in Chinatown naar een gans, die op het dak zit, en gakgeluiden maakt om uit te maken waar de andere ganzen zijn. Dat geluid kan ik ook maken, en ik doe het dan ook.

,,Are you talking to that bird?'' hoor ik ineens achter me. Het is een zwerver, verfomfaaide kop, oude kleren, petje. Ik moet het toegeven. Hij begint onbedaarlijk te lachen. ,,Man that is so weird, ha ha ha.'' Ik loop snel verder en realiseer me dat er hier veel raar volk op straat loopt.

In het hostel tref ik Aaron. Hij is zo gestimuleerd door ons gesprek van gister dat hij een vrijwilligersbaan heeft genomen bij de junkenopvang verderop en vier gedichten heeft geschreven waar hij niet ontevreden over is. Hij schrijft er drie voor mij in het net, als cadeautje. Eentje heet Newsprint en gaat zo:

,,I see my life in newsprint with
Numb escapes
Refugee renegade fuckalls
Saccherine spiked black blood
Trucculent, maverick

This community of decay
An essence rubbed raw
Breaks in the consecration
Of death and rapture

Down rivulet streets
Shorn of wonder
Woodsmoke and flowers on the breeze
Sanctifying the bloody harvest
Effacing our hearts delight''