woensdag 14 april 2004

Tut

Toen ik gisteren even op de krant langskwam, heb ik iedereen de hand geschud. Na Argentinie is dat een stapje terug. Want daar kun je je hand wel uitsteken naar de mensen die je ontmoet, maar die staan dan al lang met hun wang voor je mond, want je hoort ze te zoenen. Dat was wennen, vooral bij de mannen. Mannen, dat is een ontdekking, hebben veel zachtere wangen dan ik altijd had gedacht. Net vrouwenwangen eigenlijk, alleen soms wat ruwer.

Ik had een nieuw en ander begin kunnen maken door iedereen te zoenen. Er zijn best een paar redacteuren die je zou kunnen zoenen, maar een van de eersten die ik zag was Fedde en die scheert zich lang niet elke dag. En een hoofdredacteur, die kus je eigenlijk niet, zeker niet in het openbaar, misschien wel niet eens als je er met eentje getrouwd ben.

Dus handen geschud.

En heel vaak verteld dat het nu wel weer goed gaat, want het gaat nu wel weer goed. Raar hoor - hoewel aan het geweldige jaar geen eind leek te komen, is het nu net of ik nooit ben weggeweest. Nooit naar Istanboel, nooit op de boot naar Argentinie, nooit in Alaska, nooit Sint Nicolaas in Boekarest. Maar ik was het lekker wel, terwijl iedereen hier al die tijd gewoon op de redactie heeft gezeten.